P72 Flashcards
Een verkoudheid oplopen, kou vatten
Attraper un rhume
Het warm hebben
Avoir chaud
Het koud hebben
Avoir froid
Morgen
Demain
Gisteren
Hier
Dinsdag
Mardi
Maandag
Lundi
Vrijdag
Vendredi
Donderdag
Jeudi
Woensdag
Mercredi
Zaterdag
Samedi
Zondag
Dimanche
Koorts hebben
Avoir de la fièvre
Zich misselijk voelen
Avoir des nausées
Duizelig zijn
Avoir des vertiges
Griep hebben
Avoir la grippe
Zich draaierig voelen
Avoir la tête qui tourne
Een gebroken arm hebben
Avoir le bras cassé
Een verstopte neus hebben
Avoir le nez bouché
Een loopneus hebben
Avoir le nez qui coule
Er slecht uitzien
Avoir mauvaise mine
Zich verwonden
Se blesser
Pijn doen
Faire mal
Zich krabben
Se gratter
Voorschrijven
Prescrire
Bloeden
Saigner
Zich verbranden
Se brûler
Zijn arm breken
Se casser le bras
Zich snijden in
Se couper à
Zich pijn doen aan
Se faire mal à
(Zijn enkel) verstuiken
Se fouler (la cheville)
Zich slecht voelen
Se sentir mal
Flauwvallen
S’évanouir
Vallen
Tomber
Ziek worden
Tomber malade
Hoesten
Tousser
Braken, overgeven
Vomir
De ziekenwagen
L’ambulance
Het ziekenhuis
La clinique
De tandarts
Le/ la dentiste
Het ziekenhuis
L’hôpital
De ziekenboeg
L’infirmerie
De dokter
Le docteur
De verpleger
L’infirmier
De verpleegster
L’infirmière
De kinesist(e)
Le/la kiné (sithérapeute)
De dokter, de arts
Le médecin
De apotheek
La pharmacie
Helpen
Aider
Roepen, opbellen
Appeler
Een dokter raadplegen
Consulter un médecin
Een wonde ontsmetten
Désinfecter une plaie
Onderzoeken
Examiner
In bed blijven
Garder le lit
Genezen
Guérir
Röntgenfoto’s laten maken
Passer des radios
(Uit) rusten
Se reposer
Zich goed voelen
Se sentir bien
Zich goed verzorgen
Se soigner
Inenten
Vacciner
Kloppen van het hart
Battre
Drinken
Boire
Bewegen
Bouger
Lopen, rennen
Courir
Slapen
Dormir
Stappen
Marcher
Eten
Manger
Plooien
Plier
Ademen
Respirer
Tanden poetsen
Se brosser les dents
Zijn haar kammen
Se peigner (les cheveux)