P. 139-140 Flashcards
1
Q
Le bijou
A
Het juweel
2
Q
L’indice
A
De aanwijzing
3
Q
Le miroir
A
De spiegel
4
Q
La boucle d’oreille
Les boucles d’oreilles
A
De oorring
5
Q
La ceinture
A
De riem
6
Q
La coque
A
De hoes
7
Q
La suprise
A
De verrassing
8
Q
Cher, chère
A
Duur
9
Q
Important(e)
A
Belangrijk
10
Q
Pratique
A
Praktisch
11
Q
Assez
A
Genoeg
12
Q
Quelque chose de + adj.
A
Iets (+ bijv. Naamwoord)
13
Q
Commencer par
A
Beginnen met
14
Q
Continuer
A
Doorgaan / verdergaan
15
Q
Deviner
A
Raden
16
Q
Emballer
A
Inpakken
17
Q
Protéger
A
Beschermen
18
Q
Beige
A
Beige
19
Q
Blanc, blanche
A
Wit
20
Q
Brun(e)
A
Bruin
21
Q
Kaki (inv.)
A
Kaki
22
Q
Mauve
A
Paars
23
Q
Jaune
A
Geel
24
Q
Rouge
A
Rood
25
Vert(e)
Groen
26
Noir(e)
Zwart
27
Orange
Oranje
28
Bleu(e)
Blauw
29
Clair(e)
Licht
30
Uni(e)
Effen
31
Marron (inv.)
Kastanjebruin
32
Le centimètre
De centimeter
33
Le mètre
De meter
34
Le modèle
Het model
35
Le partie
Het (onder)deel
36
Aigu(ë)
Scherp
37
Carré(e)
Vierkant
38
Doux, douce
Zacht
39
Droit(e)
Recht
40
Dur(e)
Hard
41
Épais(se)
Dik
42
Fin(e)
Fijn
43
Léger, légère
Licht
44
Lourd(e)
Zwaar
45
Ovale
Ovaal
46
Plat(e)
Plat
47
Pointu(e)
Puntig, spits
48
Rectangulaire
Rechthoekig
49
Rond(e)
Rond
50
Solide
Stevig
51
Triangulaire
Driehoekig
52
Le bois / en bois
Het hout / van hout
53
Le carton / en carton
Het karton / van karton
54
Le cuir / en cuir
Het leder / van leder
55
Le métal / en métal
Het metaal / van metaal
56
Le plastique / en plastique
Het plastic / van plastic
57
Le tissu / en tissu
De stof / van stof
58
Le verre / en verre
Het glas / van glas
59
Manquer
Ontbreken
60
Messurer
Meten
61
Servir (à)
Dienen voor
62
Un réveil
Een wekker
63
Un gant de toilette
Ren washandje
64
Un sac a main en carton
Een kartonnen handtas
65
Des lunettes de soleil
Een zonnebril
66
Des baskets
Sportschoenen
67
Un paneau de signalation
Een verkeersbord
68
Une assiete
Een bord
69
Un sac de sport
Een sporttas
70
Un casque réalité virtuelle
Een VR-bril
71
Des banques de puissance
Powwerbanks
72
La tour Eiffel en miniature
Een mini Eiffeltoren
