Examen Tijden Flashcards
1
Q
Le futur simple
A
Infinitif (-e) + Ai As A Ons Ez Ont
2
Q
FS
Vertaling
A
Ik zal (infinitief)
3
Q
Le passé récent
A
Venir + de/d’ + infinitif
4
Q
PR vertalen
A
Ik heb net (voltooid deelwoord)
5
Q
Le futur proche
A
Aller + infinitif
6
Q
FP vertalen
A
Ik ga dadelijk (infinitief)
7
Q
L’imperatif
A
Enkelvoud: je mange zonder je
Meervoud: vouz mangez zonder vous
Laten we: nous mangeons zonder nous
8
Q
L’imperatif vertalen
A
Eet!
Laten we eten.
9
Q
Le conditionnel présent
A
Infinitif (-e) + Ais Ait Ait Ions Iez Aient
10
Q
CP vertalen
A
Ik zou (infinitief)
11
Q
CP pouvoir
A
Pourr
12
Q
Imparfait
A
Nous vorm - ons + Ais Ais Ait Ions Iez Aient
Verbes en -GER voor AUtO -> ge
Verbes en -CER voor AUtO -> ç
13
Q
Imp vertalen
A
Onvoltooid verleden tijd
Ik won
14
Q
Le passé composé
A
J’ai + (participe passé)
Je suis + (participe passé)
15
Q
PC vertalen
A
(Verleden tijd)
Ik danste