OWE 1 Flashcards

1
Q

Wat is agz

A

algemene gezondheidzorg, gericht op het herstel

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Wat is ggz

A

geestelijke gezondheidzorg

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Wat is MGZ

A

Maatschappelijke gezondheidszorg, zorgt ervoor dat mensen die gezondheidsproblemen hebben, zolang mogelijk zelfstandig kunne functioneren.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

wat is JGZ

A

Jeugdgezondheidszorg

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Wat is eerstelijns zorg

A

Zorg waar je zonder verwijzing en op eigen iniatief naartoe kunt gaan. Bijvoorbeeld: huisarts, tandarts of fysiotherapeut.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Wat is tweedelijns zorg

A

Hieronder valt alle zorg waarvoor je een verwijzing of een indicatie nodig hebt. Bijvoorbeeld: afsrpaak bij een specialist of therapeut.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

wat is derdelijnszorg

A

Hiervan is sprake als de hulpverleners uit de eerste en tweede lijn extra expertise willen inschakelen. Bijvoorbeeld: een specialist in een academisch ziekenhuis raadplegen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

wat is ketenzorg

A

Zorg verleend door verschillende zorgverleners afgestemd op een patient.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

In welke 2 vormen kan zelfredzaamheid worden onderscheiden

A

Grote zelfredzaamheid: de eigen regie over gezondheid en ziekte, Centraal staat: wat heeft iemand nodig om zo gelukkig mogelijk te zijn.

Kleine zelfredzaamheid: het kunnen uitvoeren van praktische handelingen om zelfstandig te kunne functioneren.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

wat is samenredzaamheid

A

Zelfredzaamheid met behulp van vrienden, buren, familie of vrijwilligers.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Over welke verschillende tereinen gaat zelfredzaamheid.

A
  • ADL
  • dagbesteding
  • lichamelijk, psychisch en cognitief functioneren.
  • woonsituatie
  • huishouden
  • sociaal netwerk
  • mobiliteit
  • financien
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Wat is het verschil tussen vrijwilligerszorg en mantelzorg

A

Bij vrijwilligerszorg kies je ervoor omm te zorgen en bij mantelzorg niet perse. Bij vrijwilligers zorg verricht je nooit verpleegkundige handelingen en bij mantelzorg mag dat soms wel. Ook bestaad vrijwilligerszorg maar uit een beperkt aantale uren.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Waardoor raken mantelzorgers sneller overbelast.

A
  • onkunde en onwetendheid
  • overbelasting en onmacht.
  • compassiemoeheid
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Wat zijn de 7 verschillende canmedsrollen van verpleegkundige

A

1 De zorgverlener ( vakinhoudelijk handelen)
2 De communicator (communicatie)
3 De samenwerkingspartner (samenwerking)
4 De reflectieve EBP profesional (kennis en wetenschap)
5 De gezondheidsbevorderaar ( maatschappelijk handelen )
6 De organisator (organisatie)
7 De professional en kwaliteitsbevorderaar (profesionaliteit en kwaliteit)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Op welke 2 manieren kan je een probleem aanpakken.

A

Intuitief: op basis van gevoel.
Methodisch: Met een systematische aanpak. Deze gebruiken verpleegkundige altijd.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Wat zijn de 4 fases van methodisch werken

A
  • Orienteren (gegevens verzamelen)
  • Plannen (vaststellen welke resultaten je wilt bereiken)
  • Uitvoeren
  • Evalueren
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Hoe wordt methodisch werken in de verpleegkunde genoemd

A

Verpleegkundig proces

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Wat zijn de 6 stappen van het verpleegkundig proces

A

1 verpleegkundige anamnese/ verzamelen en orenen van gegevens.
2 Het stellen van de verpleegkundige diagnose.
3 planning van de resultaten
4 planning van de interventies.
5 uitvoering van de verpleegkundige zorg.
6 evaluatie.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

Wat is het verschil tussen signs en symptoms

A

Signs zijn de objectieve voor verplegende waarneembare bevindingen en symptoms zijn de subjectieve, voor de patient waarneembare bevindingen, dus klachten.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

Wat omvat het gezondheidspatroon Gezondheid beleving en instandhouding

A

Wat die client van zijn gezondheid vindt en hoe hij deze gezondheid behoud.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

Wat omvat het gezondheidspatroon voedings en stofwisselingspatroon

A

Opname van vocht en voeding en voedingspatroon of gebruik van voedingsvitamine suplementen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

wat omvat het gezondheidspatroon uitscheiding

A

uitscheidingsfunctie van darmen, blaas en de huid.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

Wat omvat het gezondheidspatroon Activiteiten

A

Lichaamsbeweging, ontspannen, recreatie en vrijetijdsbesteding. Oftewel datgene wat energie kost.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

Wat zijn de 5 verschillende niveaus van activiteiten

A

0: volledig vermogen tot persoonlijke zorg
1: Heeft apparaten of hulpmiddelen nodig
2: Heeft hulp of begeleiding van anderen nodig
3: heeft apparaten/hulpmiddelen en begeleiding nodig
4: is volleding afhankelijk van anderen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
Q

Wat omvat het gezondheidspatroon slaap-rust

A

alle periode’s van slaap, rust en ontspanning

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
26
Q

wat omvat het gezondheidspatroon cognitie

A

De zintuigelijke waarneming en de cognitieve functies ook de kwaliteit van zien, horen, ruiken en proeven. Ook pijnzin, prothesen, taalvermogen, oordeelsvermogen en besluitvorming.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
27
Q

wat omvat het gezondheidspatroon rollen- en relatie

A

De belangrijkste rollen en verantwoordelijkhende van de client in zijn huidige levenssituatie en zijn familie, gezin, werk en sociale relaties.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
28
Q

wat omvat het gezondheidspatroon waarden en levensovertuiging

A

De waarden, normen doelstellingen en overtuigingen waarop iemand zijn keuzes en beslissingen maakt. Dus wat iemand belanrgrijk vindt in het leven.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
29
Q

Wat is icf

A

international classification of functioning, disablity and health

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
30
Q

Wat zijn de 6 gezondheidsdimensie van Huber in positieve gezondheid

A
  • lichaamsfunctie
  • mentale functies en beleving
  • spirituele en existentiele dimensie
  • kwaliteit van leven
  • sociaal-maatschappelijke participatie
  • dagelijks functioneren
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
31
Q

Waarvoor wordt ICF gevbruikt

A

Om de samenhang tussen menselijk functioneren, activiteiten, participatie, omgeving en persoonlijke factoren te zien

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
32
Q

Wat is kritisch denken

A

Door methodisch na denken een standpunt te behalen

33
Q

wat is een klinische blik

A

het vermogen om het klinisch beeld van de patient te beschrijven, te documenteren en erover te communiceren.

34
Q

Wat zijn de 4 O’s van klinisch redeneren

A
  • Observeren
  • Ordenen
  • Oordelen
  • Overdenken
35
Q

Wat is EBM en EBP

A

Evidenve Based Medicine en Evidence Based Practise

36
Q

Wat zijn de 4 basisvragen van klinische redeneren

A
  • Diagnostische vraag: Wat is er aan de hand met de Patient?
  • Etiologische / oorzakelijke vraag: Waardoor komt dat? Hoe loopt het waarschijnlijk af met dit probleem?
  • prognostische vraag: Wat denk je te bereiken?
  • therapeutische vraag: Wat denk je er aan te kunnen doen?
37
Q

Wat zijn de 5 stappen van EBP

A

1 Probleem vertalen naar een beantwoordbare vraag.
2 Zoeken naar het beste bewijzmateriaal
3 Het wegen van de gevonden evidence op kwaliteit en toepasbaarheid
4 Het nemen van een beslissing op grond van de beschikbare evidence.
5 Het regelematig evalueren van de kwaliteit van het proces.

38
Q

Wat zijn missers die gemaakt kunnen worden in EBP

A
  • te kort door de bocht conclusies maken
  • gegoochel met cijfers en statistieken.
  • Misleidende krantenkoppen
  • Open deur conclusies
  • Trends en toeval
39
Q

Waardoor veranderd de zorgvraag in Nederland

A
  • vergrijzing
  • Zorgvraag neemt toe als mensen ouder worden
  • De gezonde levensverwachting neemt minder sterk toe dan de totale levensverwachting
  • Er zijn meer chronische aandoeningen en ook meerdere tegelijkertijd (mulitimorbiditeit)
40
Q

Uit hoeveel ziekenhuizen bestaat de AGZ

A

128 ziekenhuizen waarvan 8 academisch, 28 topklinisch, 88 algemeen en 32 categoriaal.

Daarnaast 129 zelfstandige behandelcentra en 97 priveklinieken

41
Q

Hoeveel SEH’s heeft nederland

A

104 waarvan de meeste in een ziekenhuis rondom grote steden.

42
Q

Wat zijn knelpunten voor de verandering van de zorgvraag

A
  • Toenemdende kwaliteits eisen
  • dreigende tekorten op de arbeidsmarkt
  • bezuinegingen en toenemende kosten
  • stijgende zorgvraag
43
Q

Wat is het vergezicht op de zorg anno 2020

A
  • multi level SEH
  • SEH functie van ziekenhuizen alleen bij de grote algemene ziekenhuizen en UMC’s
  • Per regio een grote SEH
44
Q

Wat is WLZ en wie heeft hier recht op

A

De wet langdurige zorg. Dit geld voor de meest kwetsbaren: ouderenzorg, Gehandicapten, langdurige GGZ met behandeling

45
Q

Wat is WMO wie heeft hier recht op en door wie wordt het gerergeld

A

Wet Maatschappelijke Ondersteuning. Voor ondersteuning bij mantelzorg en clientenondersteuning. Wordt geregeld door de gemeent

46
Q

Wat is ZVW en door wie wordt het geregeld

A

De zorgverzekringswet, dit wordt geregeld door de zorgverzekeringsmaatschappijen.

47
Q

Hoeveel euro is de verplichte eigen risico

A

385 euro

48
Q

Wat is MBG

A

Methodische beschrijving van het Gezondheidprobleem

49
Q

Wat is zelfmanagement?

A

Het vermogen om zo goed mogelijk om te gaan met hun aandoening

50
Q

Welke Patienten hebben over het algemeen een minder goede zelfmanagement

A

Patienten met een lagere sociale status, lagere inelligentie, geestelijke aandoeningen, een andere ethinische achtergrond of eenzaamheid.

51
Q

Wat zijn uitdagingen voor zelfmangement

A
  • Inschatten in hoeverre de patient in staat is tot zelfmanagement
  • Schakelen tussen verschillende rollen
  • Oog houden voor het levensverhaal van de patient.
  • De regie zoveel mogelijk bij de patient houden..
52
Q

Wat zijn normen en wat zijn waarden

A

Normen: Gedragsregels waar iedereen zich aan zou moeten houden.
Waarden: idealen waar jij vindt waar gestreeft naar moet worden.

53
Q

Wat is beroepsethiek

A

De normen en waarden waar de beroepsoefenaar zich aan dient te houden.

54
Q

Wat is draagkracht

A

De belastbaarheid die iemand in zich heeft om stress te kunnen verwerken

55
Q

Wat is draaglast

A

De belasting die iemand kan ondervinden aan stress

56
Q

Wat zijn de 3 vitale functies

A

1 Bewustzijn
2 Ademhaling
3 Circulatie

57
Q

Wat is het VMS en wat zijn de verschillende thema’s

A

Veiligheid Magement Syteem

  • Voorkomen van wondinfecties na een operatie
  • Voorkomen van lijnsepsis
  • Vroege herkenning van vitaal bedreigde patient
  • medicatie verificatie bij opname en ontslag.
  • kwetsbare ouderen
  • Voorkomen van nierinsufficientie bij intravasculair gebruik van jodiumhoudende middelen.
  • voorkomen van verrwisseling bij en van patienten
  • voorkomen van incident bij high risk medicatie
  • voorkomen van onnodig lijden van patienten door pijn
  • optimale zorg bij acute coronaire syndromen.
58
Q

Waarvoor staat AVPU en waarvoor wordt het gebruikt

A
  • Alert
  • Verbal
  • Pain
  • Unresponsive

Wordt gebruitkjk in de de Voor het Classificeren van bewustzijn.

59
Q

Wat is SBARR en waar wordt het voor gebruikt.

A

Wordt gebruikt om een overdracht duidelijk te communiceren.

Situation
Background
Assesment
Recomendation
Repeat
60
Q

Wat houd de arbeidssparende maatregel FGZ in en wat zijn hier de 4 kernbegrippen van

A

Familie gerichte zorg

  • Waardigheid en respect
  • Delen van informatie
  • Participatie
  • Samenwerking
61
Q

Wat betekend de COUP methodiek

A
  • Contact leggen
  • Ondersteunen
  • Uitnodigen
  • Participeren
62
Q

Wat is Domotica

A

Thuistechnolgie

63
Q

Wanneer was de eerste HBO-V

A

1972

64
Q

Wanneer is het eerste ziekenhuis geopend

A

1857

65
Q

Wanneer is narcose uitgevonden

A

1860

66
Q

Waneer kreeg elke stad zijn eigen ziekenhuis

A

1880

67
Q

Wanneer zijn antibiotica uitgevonden

A

1928

68
Q

Wie is de grondlegster van verpleegkunde

A

Florence Nightingale

69
Q

Wat wordt bedoeld met het referentiekader van de verpleegkundige

A

Alle factoren die voor iemand de psychische werkelijkheid vormen

70
Q

Wat is overdracht en tegendracht in gesprek

A

Overdracht: Het overbrengen van gevoelens en verrwachtingen op anderen. Als de patient gevoelens en verwachtingen overbrengt.

Tegendracht: Als de verpleegkundige gevoelens en verwachtingen overbrengt door herkenning van problematiek uit de prive situatie.

71
Q

Wat zijn 4 valkuilen met betrekking tot het interpreteren van iemand in een gesprek

A
  • Eerste indruk
  • Ad-hoc-hypothese: Wanneer je een verhaal verzint op basis van je waarnemingen
  • Halo- en horneffect: Wanneer je een positief beeld hebt van iemand of wanneer je iemand symphatiek vindt.
  • Stereotype gedrag: Op basis van overeenkomsten met een groep iemand in ee hokje stoppen.
72
Q

Wat is hospitalisatie

A

Aangepast gedrag vertonen wat weinig tot niet overeenkomt met de innerlijke gesteldheid, ten gevolge van langdurige of intensieve behandeling.

73
Q

Wat zijn de drie verschillende gespreksniveaus

A
  • Procedure niveau: Herkenbaar bij een gepland gesprek en als het gaat over de wijze waarop verpleegkundige en patient gezamelijk werken aan de gestelde doelen.
  • Inhoudsniveau: De letterlijke woordelijke boodschap.
  • Betrekkingsniveau:
    gevoelsniveau, realtioneel niveau (de manier waarop je formuleert, hoe je praat, mimiek en gebaren, en appelerend niveau (Wanneer er iets van je gevraagd wordt)
74
Q

Wat is een axioma

A

Een stelling die niet bewezen is, maar wel als grondslag wordt aanvaard.

75
Q

Wat zijn 5 axioma’s die gekoppeled zijn aan de 3 communicatie niveau’s?

A
  • Het is onmogelijk niet te communiceren
  • Alle communicatie bezit een inhouds- en betrekkingsascpect
  • De aard van een betrekking is afhankelijk van de interpunctie van de interacties tussen de communicerende personen.
  • Mensen communiceren zowel digitaal (nonverbaal) als analoog.
  • communicatie tussen mensen is symmetrisch of complementair, afhankelijk of de relatie gebaseerd is op gelijkheid of verschil.
76
Q

wat is aandachtgevend gedrag?

A

De patient aanmoedigen om meer te vertellen (oogcontact, lichaamshouding, kunnen omgaan met stilres en kleine verbale aanmoedegingen)

77
Q

Wat is metacommunicatie en wat voor functies heeft het.

A

Communiceren over hoe een gesprek verloopt. functies hiervan zijn.

  • Het vaststellen van de procedures
  • Het verduidelijken van de situatie
  • Het regelen op relationeel niveau.
78
Q

Wat is subassertief gedrag

A

Niet voor jezelf durven opkomen, wegkijken, zacht praten, veel stopwoorden gebruiken, vluchtgedrag.

79
Q

Wat zijn de 4G’s voor feedback geven.

A

Gedrag, Gevoel, Gevolg en Gewenste gedrag (deze laatste is niet nodig als de feedback een compliment is)