Oudheid II Flashcards
Romeinse koningstijd
Periode van 752-509 v.Chr., toen koningen in Rome de legers aanvoerden, rechtspraken en aan de goden offerden.
Romulus
De eerste van vier mythische koningen. Van alle vier is weinig bekend
Tarquinius Superbus
De laatste van de drie ‘historische’ koningen. Kwam in 509 ten val doordat hij de
macht van de patriciërs wilde inperken en meer accent wilde leggen op het volk
als geheel.
Lucius Junius Brutus
Volgens de overlevering de stichter van de Romeinse republiek (509)
vroege Romeinse republiek
Staatsvorm zonder koningen waarin aanzienlijke patriciërs de macht hadden;
509-265 v.Chr
Senaat
Vergadering van aanzienlijken, die beurtelings de ambten bekleden
gens
Een groep verwante families die één stamvader meenden te hebben. Mv.: gentes
comitia curiata
De oudste volksvergadering, waarin gentes vertegenwoordigd waren. Werd na
509 minder belangrijk.
comitia centuriata
Volksvergadering waarin gestemd werd volgens een legerindeling van de vijfde
eeuw v.Chr. In feite telden de stemmen van de rijkere burgers hier veel zwaarder
centuria
Een eenheid in het leger; werd in de comitia centuriata een stemeenheid.
comitia tributa
Volksvergadering waarin elke tribus (district) één stem had. De stemmen van de
armere burgers telden hier dus ook mee.
concilium plebis
Vergadering der ‘plebejers’, de niet-patriciërs. Telde vanaf 287 v.Chr. als volksvergadering.
plebiscitum
Besluit van het concilium plebis.
imperium
Algemene bevoegdheid tot handelen, algemeen gezag, in Rome en in het veld,
en in de legers.
consul
Hoogste magistraat, voerde het leger aan, was belast met het algemeen bestuur,
handhaafde de orde en had imperium. Jaarlijks gekozen door de comitia centuriata.
praetor
Op één na hoogste magistraat, de vervanger van de consuls. Had imperium,
deed in de praktijk vooral veel rechtspraak. Jaarlijks gekozen door de comitia
centuriata.
aedilis
Magistraat belast met politie- en brandweertaken, toezicht op de orde op de
markten en organisatie van de spelen in Rome. Jaarlijks werden er twee patricische en twee plebejische aedielen gekozen.
quaestor
Beheerder van de staatskas
tribunus plebis
Volkstribuun: plebejer met vetorecht bij wetsvoorstellen, recht van tussenkomst
tegenover arrestaties en voorzitterschap van het concilium plebis, de vergadering die hen jaarlijks koos
censor
Magistraat, o.a. belast met het aanvullen van de Senaat met waardige leden, de
indeling van het volk in klassen en het verpachten van de belastingen.
ager publicus
Staatsland: land dat na een gewonnen oorlog in beslag genomen was; eigendom
van de staat. Werd gebruikt voor kolonies of verpacht
municipium
Romeinse stad buiten Rome zelf, niet als kolonie gesticht. Mv.: municipia.
colonia Romana
Vestiging van Romeinse burgers binnen Romeins kerngebied.
colonia Latina
Vestiging van Romeinen en Latijnen buiten Romeins kerngebied. De kolonisten
verloren hun vol burgerrecht maar kregen dat bij terugkeer naar Rome terug
romanisering
Overname van Romeinse cultuur, taal en gewoonten door van oorsprong
niet-Romeinse bevolkingen.
plebejer
Niet-patriciër.
plebs
De groep plebejers
twaalf tafelen
Oudste optekening van Romeinse rechtsregels (451); het strafprincipe was nog
directe vergelding.
Lex Hortensia
Wet die in 287 v.Chr. het concilium plebis tot officiële volksvergadering maakte;
zijn besluiten kregen wettelijke kracht
Leges Liciniae Sextiae
Wetten die in 367 v.Chr. bepaalden dat één van de twee consuls een plebejer
moest zijn. Het ambt van praetor werd ingesteld en burgers mochten niet onbeperkt staatsland hebben.
cursus honorum
Ambtenloopbaan, liep van quaestor tot consul; elk ambt werd een jaar bekleed.
Daartussen was de betrokkene alleen senator of ging hij buiten Rome vechten
of besturen
nobilis
Aanzienlijke patriciër of plebejer. Uit de nobiles werden bijna alle consuls gekozen. Mv.: nobiles.
senator
Lid van de senaat, vrijwel altijd iemand uit een aanzienlijk geslacht die zich in
lagere ambten en officiersfuncties bewezen had. Had grote invloed op financiën
en buitenlandse politiek. Mv.: senatores.
eques
Lid van de tweede stand, de ridderstand; diende als officier in het leger en was
verder in de republikeinse tijd grondbezitter of zakenman zonder publieke
functie. Mv.: equites
tribunus militum
Krijgstribuun: officier in het leger. Elk legioen had er zes; deze staf van officieren
regelde alles en gaf leiding in de strijd
cliens
Iemand uit een lagere stand die min of meer afhankelijk is van de patronage van
een rijk en machtig man. Mv.: cliëntes
homo novus
Iemand die niet tot de nobiles behoort maar toch consul weet te worden.
centurio
Onderofficier in het leger, commandeerde een centuria, belangrijke rol in het
dagelijks leven van de soldaten en in het gevecht. Mv.: centuriones.
triomftocht
Tocht van een commandant na een gewonnen oorlog: met zijn leger, de gevangenen en de buit trok hij door Rome naar het Capitool, om daar een deel van de
buit aan Jupiter aan te bieden.
tributum
Vermogensbelasting
proletariër
Bezitloze burger.
decurion
Lid van de elite van de steden buiten Rome. Mv.: decuriones.
Sicilië
De eerste Romeinse provincie (241 v.Chr.); in de eerste Punische oorlog door
Rome veroverd. Werd een graanschuur voor de groeiende stad Rome.
Syracuse
Stad op Sicilië, vanaf 263 v.Chr. een bondgenoot van Rome.
eerste Punische oorlog
Oorlog tussen twee opkomende grootmachten, Rome en Carthago, 264-241
v.Chr. Rome bouwde een vloot en had er succes mee tegen de sterke Carthaagse
vloot.
provincia
Provincie: ambtsgebied van een magistraat met imperium die daar ging regeren.
Later werd het gebied zelf zo aangeduid. Romeinse stadhouders hielden toezicht
publicanus
Particulier die de belastingen in provincies pachtte. Gaf de staat een voorschot
en haalde dat met hulp van de plaatselijke notabelen en personeel met winst
terug. Mv.: publicani.
tweede Punische oorlog
Oorlog tussen Rome en Carthago, 218-201 v.Chr. Na strijd in Italië, Spanje, Sicilië
en Noord-Afrika won Rome. Carthago werd beperkt tot Tunesië en betaalde
nog 50 jaar lang schatting
Hannibal
Carthaagse veldheer, trok van Spanje over Alpen naar Italië en versloeg er het
ene Romeinse leger na het andere (218-216 v.Chr.). Werd uiteindelijk teruggedrongen naar Zuid-Italië.
P. Cornelius Scipio
Romeinse veldheer, versloeg in 202 v.Chr. Hannibal bij Zama in Noord-Afrika.
Rome won daardoor de tweede Punische oorlog.
Galliërs
Stammen die na 400 v.Chr. de Povlakte beheersten. Hielden strooptochten door
Italië en namen in 386 v.Chr. zelfs Rome in. In de derde eeuw v.Chr. wist Rome
hen te onderwerpen.
Gallia Narbonensis
Het mediterrane deel van Gallië. Welvarend gebied van Keltische stammen, met
aan de kust de oude Griekse kolonie Massilia. Gallia Narbonensis werd in 121
v.Chr. een Romeinse provincie.
Gaius Flaminius
Romeinse veldheer, versloeg in 197 v.Chr. Macedonië en hergaf in 196 v.Chr. de
Grieken hun vrijheid, maar onder Romeins toezicht.
derde Punische oorlog
Oorlog tussen Rome en Carthago, 149-146 v.Chr., waarin de strijd definitief werd
beslecht. Rome vernietigde Carthago.
Africa
Naam van de Romeinse provincie die in 146 v.Chr. gevestigd werd op het gebied
van Carthago (ongeveer het huidige Tunesië, met Tripoli in Libië erbij).
Pergamum
Koninkrijk in het noordwesten van Klein-Azië, bondgenoot van Rome van 215-
133 v.Chr. Kwam daarna als erfenis in Romeinse handen.
Asia
Naam van de Romeinse provincie die in 129 v.Chr. gevestigd werd op het westelijk deel van Pergamum. Tussen 133 en 129 v.Chr. moest Rome er een opstand
neerslaan.
Scipio Aemilianus
Romeinse veldheer, bezegelde in Noord-Afrika (146 v.Chr.) en Spanje (133
v.Chr.) de Romeinse overwinning
villae
Middelgrote grondbezittingen, waarop geproduceerd werd voor de markt.
Bestond uit een centrale hof met gespecialiseerde slaven en omliggende boerderijen.
Polybius
Grieks geschiedschrijver die over Griekse en Romeinse geschiedenis schreef (ca.
200-120 v.Chr.).
Marcus Porcius Cato
Aanzienlijke senator (234-149 v.Chr.). Conservatief, had reserves bij de intocht
van de Griekse cultuur in Rome.
Spartacus
Aanvoerder van slavenopstanden in Italië tussen 73 en 71 v.Chr.
Tiberius en Gaius Gracchus
Twee broers, voorname senatoren, die arme boeren en andere burgers te hulp
kwamen met hun hervormingen. Ze werden vermoord door conservatieve
senatoren, die vreesden dat zij tirannen zouden worden.
optimates
Conservatieve senatoren, letterlijk ‘de besten’. Wilden op de traditionele manier
politiek bedrijven en besluiten nemen.
populares
Senatoren die politiek wilden bedrijven en besluiten wilden nemen via de volksvergadering.
Numidiërs
Bondgenoten van Rome in Noord-Afrika, die zich achtergesteld voelden en
onder hun koning Iugurtha (115-104 v.Chr.) oorlog voerden tegen Rome, totdat
Gaius Marius hen versloeg.
Kimbren en Teutonen
Germaanse stammen die naar Romeins gebied wilden verhuizen. Ze versloegen
een Romeins leger en bedreigden Rome totdat Gaius Marius ze vernietigde (102
en 101 v.Chr.).
Gaius Marius
Romeinse veldheer en politicus, leefde van 157-86 v.Chr. Bekend om zijn legerhervorming: hij rekruteerde veel soldaten onder de armste burgers. Hij trainde
ze goed en bracht uniformiteit in het leger.
Bondgenotenoorlog
Opstand van Italische bondgenoten, die zich achtergesteld voelden, 91-88 v.Chr.
Rome won; de Italiërs kregen Romeins burgerrecht
Mithradates
Koning van Pontus, ca. 120-63 v.Chr. Stichtte een rijk langs de oostkust van de
Zwarte Zee en op de Krim. Begon in 88 v.Chr. een oorlog tegen Rome met de
moord op zo veel mogelijk Romeinen.
eerste burgeroorlog
Oorlog tussen twee militaire leiders, Marius en Sulla, met hun legers. De optimates steunden Sulla, de populares Marius. De aanleiding was een twist om het
oppercommando tegen Mithradates.
Sulla
Lucius Cornelius Sulla (139-78 v.Chr.), generaal in de Numidische oorlog, de
Bondgenotenoorlog en de Mithradatische oorlog. Wilde na de eerste burgeroorlog als dictator het oude bestel herstellen.