Oudheid II Flashcards

1
Q

Romeinse koningstijd

A

Periode van 752-509 v.Chr., toen koningen in Rome de legers aanvoerden, rechtspraken en aan de goden offerden.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Romulus

A

De eerste van vier mythische koningen. Van alle vier is weinig bekend

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Tarquinius Superbus

A

De laatste van de drie ‘historische’ koningen. Kwam in 509 ten val doordat hij de
macht van de patriciërs wilde inperken en meer accent wilde leggen op het volk
als geheel.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Lucius Junius Brutus

A

Volgens de overlevering de stichter van de Romeinse republiek (509)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

vroege Romeinse republiek

A

Staatsvorm zonder koningen waarin aanzienlijke patriciërs de macht hadden;
509-265 v.Chr

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Senaat

A

Vergadering van aanzienlijken, die beurtelings de ambten bekleden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

gens

A

Een groep verwante families die één stamvader meenden te hebben. Mv.: gentes

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

comitia curiata

A

De oudste volksvergadering, waarin gentes vertegenwoordigd waren. Werd na
509 minder belangrijk.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

comitia centuriata

A

Volksvergadering waarin gestemd werd volgens een legerindeling van de vijfde
eeuw v.Chr. In feite telden de stemmen van de rijkere burgers hier veel zwaarder

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

centuria

A

Een eenheid in het leger; werd in de comitia centuriata een stemeenheid.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

comitia tributa

A

Volksvergadering waarin elke tribus (district) één stem had. De stemmen van de
armere burgers telden hier dus ook mee.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

concilium plebis

A

Vergadering der ‘plebejers’, de niet-patriciërs. Telde vanaf 287 v.Chr. als volksvergadering.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

plebiscitum

A

Besluit van het concilium plebis.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

imperium

A

Algemene bevoegdheid tot handelen, algemeen gezag, in Rome en in het veld,
en in de legers.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

consul

A

Hoogste magistraat, voerde het leger aan, was belast met het algemeen bestuur,
handhaafde de orde en had imperium. Jaarlijks gekozen door de comitia centuriata.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

praetor

A

Op één na hoogste magistraat, de vervanger van de consuls. Had imperium,
deed in de praktijk vooral veel rechtspraak. Jaarlijks gekozen door de comitia
centuriata.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

aedilis

A

Magistraat belast met politie- en brandweertaken, toezicht op de orde op de
markten en organisatie van de spelen in Rome. Jaarlijks werden er twee patricische en twee plebejische aedielen gekozen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

quaestor

A

Beheerder van de staatskas

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

tribunus plebis

A

Volkstribuun: plebejer met vetorecht bij wetsvoorstellen, recht van tussenkomst
tegenover arrestaties en voorzitterschap van het concilium plebis, de vergadering die hen jaarlijks koos

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

censor

A

Magistraat, o.a. belast met het aanvullen van de Senaat met waardige leden, de
indeling van het volk in klassen en het verpachten van de belastingen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

ager publicus

A

Staatsland: land dat na een gewonnen oorlog in beslag genomen was; eigendom
van de staat. Werd gebruikt voor kolonies of verpacht

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

municipium

A

Romeinse stad buiten Rome zelf, niet als kolonie gesticht. Mv.: municipia.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

colonia Romana

A

Vestiging van Romeinse burgers binnen Romeins kerngebied.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

colonia Latina

A

Vestiging van Romeinen en Latijnen buiten Romeins kerngebied. De kolonisten
verloren hun vol burgerrecht maar kregen dat bij terugkeer naar Rome terug

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
Q

romanisering

A

Overname van Romeinse cultuur, taal en gewoonten door van oorsprong
niet-Romeinse bevolkingen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
26
Q

plebejer

A

Niet-patriciër.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
27
Q

plebs

A

De groep plebejers

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
28
Q

twaalf tafelen

A

Oudste optekening van Romeinse rechtsregels (451); het strafprincipe was nog
directe vergelding.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
29
Q

Lex Hortensia

A

Wet die in 287 v.Chr. het concilium plebis tot officiële volksvergadering maakte;
zijn besluiten kregen wettelijke kracht

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
30
Q

Leges Liciniae Sextiae

A

Wetten die in 367 v.Chr. bepaalden dat één van de twee consuls een plebejer
moest zijn. Het ambt van praetor werd ingesteld en burgers mochten niet onbeperkt staatsland hebben.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
31
Q

cursus honorum

A

Ambtenloopbaan, liep van quaestor tot consul; elk ambt werd een jaar bekleed.
Daartussen was de betrokkene alleen senator of ging hij buiten Rome vechten
of besturen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
32
Q

nobilis

A

Aanzienlijke patriciër of plebejer. Uit de nobiles werden bijna alle consuls gekozen. Mv.: nobiles.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
33
Q

senator

A

Lid van de senaat, vrijwel altijd iemand uit een aanzienlijk geslacht die zich in
lagere ambten en officiersfuncties bewezen had. Had grote invloed op financiën
en buitenlandse politiek. Mv.: senatores.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
34
Q

eques

A

Lid van de tweede stand, de ridderstand; diende als officier in het leger en was
verder in de republikeinse tijd grondbezitter of zakenman zonder publieke
functie. Mv.: equites

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
35
Q

tribunus militum

A

Krijgstribuun: officier in het leger. Elk legioen had er zes; deze staf van officieren
regelde alles en gaf leiding in de strijd

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
36
Q

cliens

A

Iemand uit een lagere stand die min of meer afhankelijk is van de patronage van
een rijk en machtig man. Mv.: cliëntes

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
37
Q

homo novus

A

Iemand die niet tot de nobiles behoort maar toch consul weet te worden.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
38
Q

centurio

A

Onderofficier in het leger, commandeerde een centuria, belangrijke rol in het
dagelijks leven van de soldaten en in het gevecht. Mv.: centuriones.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
39
Q

triomftocht

A

Tocht van een commandant na een gewonnen oorlog: met zijn leger, de gevangenen en de buit trok hij door Rome naar het Capitool, om daar een deel van de
buit aan Jupiter aan te bieden.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
40
Q

tributum

A

Vermogensbelasting

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
41
Q

proletariër

A

Bezitloze burger.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
42
Q

decurion

A

Lid van de elite van de steden buiten Rome. Mv.: decuriones.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
43
Q

Sicilië

A

De eerste Romeinse provincie (241 v.Chr.); in de eerste Punische oorlog door
Rome veroverd. Werd een graanschuur voor de groeiende stad Rome.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
44
Q

Syracuse

A

Stad op Sicilië, vanaf 263 v.Chr. een bondgenoot van Rome.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
45
Q

eerste Punische oorlog

A

Oorlog tussen twee opkomende grootmachten, Rome en Carthago, 264-241
v.Chr. Rome bouwde een vloot en had er succes mee tegen de sterke Carthaagse
vloot.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
46
Q

provincia

A

Provincie: ambtsgebied van een magistraat met imperium die daar ging regeren.
Later werd het gebied zelf zo aangeduid. Romeinse stadhouders hielden toezicht

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
47
Q

publicanus

A

Particulier die de belastingen in provincies pachtte. Gaf de staat een voorschot
en haalde dat met hulp van de plaatselijke notabelen en personeel met winst
terug. Mv.: publicani.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
48
Q

tweede Punische oorlog

A

Oorlog tussen Rome en Carthago, 218-201 v.Chr. Na strijd in Italië, Spanje, Sicilië
en Noord-Afrika won Rome. Carthago werd beperkt tot Tunesië en betaalde
nog 50 jaar lang schatting

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
49
Q

Hannibal

A

Carthaagse veldheer, trok van Spanje over Alpen naar Italië en versloeg er het
ene Romeinse leger na het andere (218-216 v.Chr.). Werd uiteindelijk teruggedrongen naar Zuid-Italië.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
50
Q

P. Cornelius Scipio

A

Romeinse veldheer, versloeg in 202 v.Chr. Hannibal bij Zama in Noord-Afrika.
Rome won daardoor de tweede Punische oorlog.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
51
Q

Galliërs

A

Stammen die na 400 v.Chr. de Povlakte beheersten. Hielden strooptochten door
Italië en namen in 386 v.Chr. zelfs Rome in. In de derde eeuw v.Chr. wist Rome
hen te onderwerpen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
52
Q

Gallia Narbonensis

A

Het mediterrane deel van Gallië. Welvarend gebied van Keltische stammen, met
aan de kust de oude Griekse kolonie Massilia. Gallia Narbonensis werd in 121
v.Chr. een Romeinse provincie.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
53
Q

Gaius Flaminius

A

Romeinse veldheer, versloeg in 197 v.Chr. Macedonië en hergaf in 196 v.Chr. de
Grieken hun vrijheid, maar onder Romeins toezicht.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
54
Q

derde Punische oorlog

A

Oorlog tussen Rome en Carthago, 149-146 v.Chr., waarin de strijd definitief werd
beslecht. Rome vernietigde Carthago.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
55
Q

Africa

A

Naam van de Romeinse provincie die in 146 v.Chr. gevestigd werd op het gebied
van Carthago (ongeveer het huidige Tunesië, met Tripoli in Libië erbij).

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
56
Q

Pergamum

A

Koninkrijk in het noordwesten van Klein-Azië, bondgenoot van Rome van 215-
133 v.Chr. Kwam daarna als erfenis in Romeinse handen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
57
Q

Asia

A

Naam van de Romeinse provincie die in 129 v.Chr. gevestigd werd op het westelijk deel van Pergamum. Tussen 133 en 129 v.Chr. moest Rome er een opstand
neerslaan.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
58
Q

Scipio Aemilianus

A

Romeinse veldheer, bezegelde in Noord-Afrika (146 v.Chr.) en Spanje (133
v.Chr.) de Romeinse overwinning

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
59
Q

villae

A

Middelgrote grondbezittingen, waarop geproduceerd werd voor de markt.
Bestond uit een centrale hof met gespecialiseerde slaven en omliggende boerderijen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
60
Q

Polybius

A

Grieks geschiedschrijver die over Griekse en Romeinse geschiedenis schreef (ca.
200-120 v.Chr.).

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
61
Q

Marcus Porcius Cato

A

Aanzienlijke senator (234-149 v.Chr.). Conservatief, had reserves bij de intocht
van de Griekse cultuur in Rome.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
62
Q

Spartacus

A

Aanvoerder van slavenopstanden in Italië tussen 73 en 71 v.Chr.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
63
Q

Tiberius en Gaius Gracchus

A

Twee broers, voorname senatoren, die arme boeren en andere burgers te hulp
kwamen met hun hervormingen. Ze werden vermoord door conservatieve
senatoren, die vreesden dat zij tirannen zouden worden.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
64
Q

optimates

A

Conservatieve senatoren, letterlijk ‘de besten’. Wilden op de traditionele manier
politiek bedrijven en besluiten nemen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
65
Q

populares

A

Senatoren die politiek wilden bedrijven en besluiten wilden nemen via de volksvergadering.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
66
Q

Numidiërs

A

Bondgenoten van Rome in Noord-Afrika, die zich achtergesteld voelden en
onder hun koning Iugurtha (115-104 v.Chr.) oorlog voerden tegen Rome, totdat
Gaius Marius hen versloeg.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
67
Q

Kimbren en Teutonen

A

Germaanse stammen die naar Romeins gebied wilden verhuizen. Ze versloegen
een Romeins leger en bedreigden Rome totdat Gaius Marius ze vernietigde (102
en 101 v.Chr.).

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
68
Q

Gaius Marius

A

Romeinse veldheer en politicus, leefde van 157-86 v.Chr. Bekend om zijn legerhervorming: hij rekruteerde veel soldaten onder de armste burgers. Hij trainde
ze goed en bracht uniformiteit in het leger.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
69
Q

Bondgenotenoorlog

A

Opstand van Italische bondgenoten, die zich achtergesteld voelden, 91-88 v.Chr.
Rome won; de Italiërs kregen Romeins burgerrecht

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
70
Q

Mithradates

A

Koning van Pontus, ca. 120-63 v.Chr. Stichtte een rijk langs de oostkust van de
Zwarte Zee en op de Krim. Begon in 88 v.Chr. een oorlog tegen Rome met de
moord op zo veel mogelijk Romeinen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
71
Q

eerste burgeroorlog

A

Oorlog tussen twee militaire leiders, Marius en Sulla, met hun legers. De optimates steunden Sulla, de populares Marius. De aanleiding was een twist om het
oppercommando tegen Mithradates.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
72
Q

Sulla

A

Lucius Cornelius Sulla (139-78 v.Chr.), generaal in de Numidische oorlog, de
Bondgenotenoorlog en de Mithradatische oorlog. Wilde na de eerste burgeroorlog als dictator het oude bestel herstellen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
73
Q

Gnaeus Pompeius

A

Succesvol veldheer, leefde van 106-48 v.Chr. Streed in Spanje, tegen de zeerovers
en tegen Mithradates. Voegde Syrië en Palestina aan het Romeinse rijk toe.

74
Q

Marcus Licinius Crassus

A

Politicus, 115-53 v.Chr. Hielp Sulla in de burgeroorlog en vernietigde het
slavenleger van Spartacus, maar verloor van de Parthen in 53 v.Chr. Was door
grondspeculatie de rijkste man van Rome

75
Q

Gaius Julius Caesar

A

Politicus en groot generaal, leefde van 100-44 v.Chr. Veroverde Gallië tot aan
de Rijn en overwon in een intensieve burgeroorlog al zijn tegenstanders. Werd
vermoord omdat hij een tiran leek te worden.

76
Q

eerste driemanschap

A

Particuliere politieke afspraak tussen Pompeius, Crassus en Caesar in 60 v.Chr.,
om samen invloed uit te oefenen in het Romeinse bestel.

77
Q

Catilina

A

Verarmde patriciër die leefde van 108-62 v.Chr. Had niet veel succes in zijn loopbaan en smeedde in 63 v.Chr. een samenzwering. Werd door Cicero ontdekt.

78
Q

Cicero

A

Marcus Tullius Cicero (106-43 v.Chr.) was redenaar en schrijver. Probeerde als
politicus de republiek te redden, maar werd in 43 v.Chr. slachtoffer van de caesariaanse leiders.

79
Q

caesarianen

A

De erfgenamen van Julius Caesar, onder meer Marcus Antonius en Gaius Julius
Octavianus, Caesars adoptiefzoon.

80
Q

Clodius

A

Publius Clodius (93-52 v.Chr.), demagoog en politicus die afkomstig was uit een
geslacht van nobiles, maar toch via het volk politiek bedreef. Vijand van Cicero.

81
Q

Brutus en Cassius

A

Twee nobiles, vermoordden Caesar in 44 v.Chr. Zij vluchtten naar de oostelijke
provincies, waar ze een leger bijeenbrachten dat tegen de caesarianen vocht (42
v.Chr., slag bij Philippi).

82
Q

Marcus Antonius

A

Politicus en generaal, erfgenaam en opvolger van Caesar. Leefde van 83-30
v.Chr. Versloeg met Octavianus de republikeinen, maar ging daarna samen met
de Ptolemeïsche koningin Cleopatra. Ze werden bij Actium verslagen door
Octavianus.

83
Q

Marcus Aemilius Lepidus

A

Handlanger van Caesar. Vormde met Octavianus en Marcus Antonius het tweede driemanschap (43 v.Chr.). Raakte snel op de achtergrond.

84
Q

Gaius Octavius

A

Achterneef van Caesar, leefde van 63 v.Chr.-14 n.Chr. Belangrijke caesariaanse
leider in de burgeroorlogen van 43-30 v.Chr. Werd geadopteerd door Caesar en
heette toen Octavianus.

85
Q

Octavianus

A

De naam die Octavius kreeg als adoptiefzoon van Julius Caesar, voluit: Gaius
Julius Caesar Octavianus. Werd keizer in 27 v.Chr. en kreeg toen de naam Gaius
Julius Caesar Octavianus Augustus.

86
Q

Julische huis

A

De dynastie van Gaius Julius Caesar Octavianus, genoemd naar zijn gensnaam.
Regeerde tot 68 n.Chr

87
Q

tweede driemanschap

A

Politieke afspraak tussen Marcus Antonius, Octavianus en Lepidus (43 v.Chr.).

88
Q

Actium

A

Plaats aan een baai in Noordwest-Griekenland. Hier vond in 31 v.Chr. de grote
zeeslag plaats waarin Antonius en Cleopatra verslagen werden door Octavianus.

89
Q

Maecenas

A

Vriend van Octavianus/Augustus, leefde van 68-8 v.Chr. Vervulde geen ambten,
maar had veel invloed. Ondersteunde schrijvers en kunstenaars financieel en
luisterde zo het hof van Augustus op

90
Q

Agrippa

A

Marcus Vipsanius Agrippa, vriend van Octavianus/Augustus, leefde van 63-12
v.Chr. Was een uitstekende generaal en organisator. Trouwde met Augustus’
dochter Julia, en zorgde met zijn zes kinderen voor de voortzetting van de
Julische dynastie.

91
Q

Sallustius

A

Romeins geschiedschrijver (86-35 v.Chr.). Schreef over de oorlog in Numidië
(111-105) en over de samenzwering van Catilina.

92
Q

Augustus

A

Gaius Julius Caesar Octavianus Augustus, eerste Romeinse keizer (27 v.Chr.-14
n.Chr.). Grondlegger van het principaat. Veroverde Egypte, Noordwest-Spanje,
de Alpengebieden, de Balkan en de landen langs de Donau (9 n.Chr.).

93
Q

Teutoburgerwoud

A

Gebied bij Osnabrück in Duitsland, waar in 9 n.Chr. drie Romeinse legioenen
vernietigd werden.

94
Q

keizerlijke provincies

A

Provincies waar de keizer direct stadhouders kon benoemen, die eigenlijk zijn
vervangers waren. Onder Augustus lagen vooral daar de legioenen.

95
Q

senaatsprovincies

A

Provincies die theoretisch onder de senaat vielen, maar waar in feite ook de
keizer de baas was. Er lagen niet veel troepen.

96
Q

proconsuls

A

Titel die oud-praetoren en oud-consuls kregen als ze stadhouder van een senaatsprovincie werden

97
Q

Principaat

A

Gematigde vorm van monarchie in het Romeinse rijk, 27 v.Chr.-284 n.Chr.
Periode van economische bloei, met handelsexpansie en groei van steden. Ook
toen waren er echter zeer veel armen en slaven.

98
Q

Rescripten

A

Antwoorden van keizers en stadhouders op verzoekschriften van burgers en
steden uit het hele rijk.

99
Q

Keizerlijke secretarieën

A

Bureaus die de keizers hielpen bij hun administratie en het opstellen van brieven en antwoorden op petities.

100
Q

Claudius

A

Keizer van 41-54 v.Chr.; legde het accent op de keizerlijke bureaus, die bestonden uit geschoolde slaven en vrijgelatenen. Liet Brittannië veroveren.

101
Q

Aerarium

A

Staatskas, werd gevuld met grondbelasting, pacht van staatsland, krijgsbuit en schattingen; vanaf 241 v.Chr. kwam daar ook belasting uit veroverde provincies bij.

102
Q

Nero

A

Keizer, regeerde van 54-68 n.Chr. Kenmerkte zich door willekeur en despotisme, maar ook door een sterke bevordering van de Griekse cultuur binnen het Romeinse rijk.

103
Q

Kandidaten stellen

A

Bepalen wie met voorkeur naar een ambt of positie mag dingen.

104
Q

Senaatbesluiten

A

Adviezen van de senaat (senatus consulta), die kracht van wet kregen; ze ontstonden op basis van keizerlijke voorstellen.

105
Q

Romeinse wetten

A

Wetten die werden vastgesteld door één van de volksvergaderingen; kwamen na Augustus’ regeerperiode nauwelijks meer voor.

106
Q

Keizerlijke edicten

A

Bindende, wetskrachtige uitspraken van de keizers, toegezonden aan alle stadhouders en soms ook aan de steden.

107
Q

Pretorianen

A

Soldaten van de keizerlijke garde in Italië, die vanaf de tijd van keizer Tiberius (14-37 n.Chr.) bij Rome geconcentreerd was.

108
Q

Vergilius

A

Beroemde dichter, schreef het epos de ‘Aeneïs’. Leefde 70-19 v.Chr.

109
Q

Horatius

A

Beroemde dichter uit de tijd van Augustus, leefde 65-8 v.Chr.

110
Q

Livius

A

Romeins geschiedschrijver, schreef over koningstijd, republiek en vroegste keizertijd. Leefde 59 v.Chr.-17 n.Chr.

111
Q

Tacitus

A

Romeins geschiedschrijver, schreef over het Julisch-Claudische huis, de Flavische keizers, de Germanen en Brittannië. Leefde 55-120 n.Chr.

112
Q

Tiberius

A

Opvolger van Augustus. Regeerde 14-37 n.Chr. Hield het principaat zoals Augustus het ingericht had. Stopte in 17 n.Chr. met de expansie in Germanië.

113
Q

Bataven

A

Deel van een stam, werd door Caesar als vazal en buffer tussen Tiel en Kleef aan de grens geplaatst. Ze leverden goede troepen aan de Romeinen, maar kwamen in 69 n.Chr. in opstand vanwege hun slechte behandeling.

114
Q

BRittannië

A

Romeinse provincie, veroverd tussen 42 en 84 n.Chr.

115
Q

Vierkeizerjaar

A

Het jaar 69 n.Chr., waarin na de dood van Nero vier keizers om de macht streden: Galba, Otho, Vitellius en Vespasianus. Vespasianus en zijn zoon Titus kwamen als winnaar uit de bus.

116
Q

Titus

A

Zoon van Vespasianus, keizer van 79-81 n.Chr. Verwoestte in 70 n.Chr. Jeruzalem. Met de buit uit Judaea bouwde hij het Colosseum.

117
Q

Colosseum

A

Het grote amfitheater in Rome voor spelen met beesten en gladiatoren, gebouwd door Titus.

118
Q

Flavische huis

A

Dynastie gesticht door Vespasianus na het vierkeizerjaar, regeerde van 69-98 n.Chr. Zijn tweede zoon, Domitianus, regeerde van 81-96 n.Chr. als een despoot en liet zich heer en god noemen.

119
Q

Trajanus

A

Keizer van 98-117 n.Chr. Veroverde Dacië en een deel van Arabië. Overwon de Parthen, maar na zijn dood ging het gebied dat hij op hen veroverd had weer verloren.

120
Q

Hadrianus

A

Keizer van 117-138 n.Chr., hervormde de keizerlijke bureaus en plaatste ze onder toezicht van bestuurders uit de ridderstand.

121
Q

Cultuurtalen

A

De talen van de Romeinse elite: Grieks en in het westen ook Latijn. Het gewone volk sprak een van de vele lokale en regionale talen.

122
Q

Spelen

A

Toneelspel, wagenrennen en spel met dieren en gladiatoren; vonden in de keizertijd plaats in stenen theaters en amfitheaters. Gladiatoren vochten tot de dood, tenzij ze gratie kregen.

123
Q

Circus Maximus

A

Arena aan de voet van de keizerlijke paleizen op de Palatijn, waar wagenrennen plaatsvonden.

124
Q

Galenus

A

Geneeskundige en filosoof met grote invloed in het latere Europa. Leefde ca. 129-199 n.Chr.

125
Q

Ptolemaeus

A

Geograaf met grote invloed in Europa, leefde in het midden van de 2e eeuw n.Chr.

126
Q

Jupiter

A

Oppergod van de Romeinen, had een tempel op het Capitool in Rome. Equivalent van de Griekse god Zeus.

127
Q

Juno

A

Godin van huwelijk en geboorte, gemalin van Jupiter en had ook een tempel op het Capitool in Rome. Equivalent van de Griekse godin Hera.

128
Q

Minerva

A

Godin van kunsten en wetenschappen, maar ook van de oorlog. De derde godheid van het Capitool.

129
Q

Mars

A

God van oorlog, maar ook van groeikracht in de natuur.

130
Q

Sibyllijnse Boeken

A

Collectie oude spreuken die priesters als orakel gebruikten in grote nood.

131
Q

Hercules

A

Halfgod die door zijn werken de wereld bewoonbaar maakte. Krachtige held, populair onder soldaten.

132
Q

Aesculapius

A

Geneesheer onder de goden.

133
Q

Dioscuren

A

Tweelinggoden, redders in nood.

134
Q

Bacchus

A

God van wijn, roes en groeikracht in de natuur, van de overwinning van het
leven op de dood. Ter ere van hem werden extatische rituelen (bacchanalia)
gehouden.

135
Q

Demeter

A

Grieks-Romeinse godin van de vruchtbaarheid, in het Latijn: Ceres. Mensen
konden zich laten inwijden in haar mysteriën in Eleusis bij Athene.

136
Q

Isis en Osiris

A

Een van oorsprong Egyptisch godenpaar. Mensen konden zich in hun mysteriën
inwijden om deel te krijgen aan leven na de dood.

137
Q

Horus

A

Zoon van Isis en Osiris, een heldhaftige strijder tegen kwade machten.

138
Q

Mysteriën

A

Een geheel van reinigingen, rituelen en magisch toneelspel, waarmee mensen
dichter bij de goden konden komen en deel konden krijgen aan de overwinning
van het leven op de dood.

139
Q

Mithras

A

Heroïsche god, van oorsprong Indisch en Perzisch. Strijder tegen de kwade
machten; populair bij soldaten.

140
Q

Cybelecultus

A

Vruchtbaarheidscultus, van oorsprong Klein-Aziatisch, met extatische rituelen
(vgl. Bacchus).

141
Q

christendom

A

Godsdienst die Jezus Christus als Gods zoon ziet en als verlosser van zonden en
redder van de wereld.

142
Q

Jezus

A

Stichter van het christendom, leefde onder Augustus en Tiberius in Palestina.
Verkondigde de komst van het rijk van God en redding via zijn eigen dood en
opstanding.

143
Q

Petrus

A

Eén van Jezus’ eerste leerlingen; predikte als apostel, niet alleen onder Joden
maar ook onder heidenen. Geldt als de eerste leider (bisschop) van de christelijke gemeente in Rome.

144
Q

Apostel

A

Volgeling van Jezus die na diens dood het christendom verspreidde.

145
Q

Bisschop

A

Leider van de christelijke gemeenten.

146
Q

Presbyter

A

Leider van de christelijke gemeenten, stond onder de bisschop.

147
Q

Paulus

A

Een apostel die in Klein-Azië, Griekenland en Rome de christelijke boodschap
verspreidde, onder zowel Joden als niet-Joden.

148
Q

Marcus Aurelius

A

Keizer van 161-180 n.Chr., van 161-169 n.Chr. samen met Lucius Verus. Marcus
Aurelius was een intellectueel, maar heeft bijna zijn hele regering besteed aan
het vechten tegen Germaanse invallers.

149
Q

Lucius Verus

A

Medekeizer van Marcus Aurelius van 161-169. Behaalde een grote overwinning
op de Parthen.

150
Q

Franken

A

Naam van alle Germanen in het noordwesten van het Germaanse gebied in
de derde eeuw n.Chr., incl. de Friezen. In de vierde eeuw werden de Saksen en
Friezen als aparte stammen beschouwd.

151
Q

Alamannen

A

Germanen uit de Elbestreek, die naar het zuidwesten verhuisden en daar druk
uitoefenden op de Romeinse rijksgrens tussen Donau en Rijn.

152
Q

Nieuw-Perzische rijk

A

Rijk van 226-642 n.Chr. onder de dynastie van de Sassaniden. De eerste twee
koningen uit die dynastie hebben herhaaldelijk met succes tegen de Romeinen
gestreden.

153
Q

Zoroastrisme

A

Perzische religie onder de Sassaniden, de verering van de god Ahura Mazda en
diens heilige element, het vuur.

154
Q

Mazdaïsme

A

Synoniem van zoroastrisme.

155
Q

Severische huis

A

Dynastie gesticht door Septimius Severus (193-211 n.Chr.). Zijn opvolgers
waren Caracalla (ofwel Antoninus, 211-217), Elagabalus (218-222) en Severus
Alexander (222-235).

156
Q

Crisis van de derde eeuw

A

Periode van 230-284 n.Chr. waarin Rome met veel oorlog te maken had, en
binnen het rijk met verwoestingen en met daaropvolgende hongersnoden en
epidemieën. De eigenlijke crisisperiode was 249-268.

157
Q

Soldatenkeizers

A

Keizers die tussen 235 en 284 n.Chr. relatief kort na elkaar door hun legers op de
troon gezet werden, maar weer verdwenen als zij hun oorlogen niet wonnen of
de legers niet goed verzorgden

158
Q

Diocletianus

A

Keizer die alleen begon, maar uiteindelijk regeerde samen met medekeizer
Maximianus in het westen en twee onderkeizers: Galerius in het oosten en
Constantius Chlorus in het westen.

159
Q

Curialis

A

Plaatselijke notabele, belast met lokaal bestuur, belastinginning voor het rijk
en organisatie en financiering van het plaatselijke openbare leven. Werd ook
decurio genoemd.

160
Q

Diocees

A

Aantal bij elkaar horende provincies; onder Diocletianus en zijn medekeizers
werden de provincies kleiner en gebundeld in diocesen; meerdere diocesen
vormden een prefectuur.

161
Q

Prefectuur

A

Aantal bij elkaar horende diocesen. Van west naar oost kwamen er vier prefecturen met als hoofdsteden Trier, Milaan, Sirmium (bij Belgrado) en Nicomedia.

162
Q

Constantijn de Grote

A

Keizer van 306-337, tot 324 met medekeizers en daarna alleen. Keerde terug
naar dynastieke opvolging. Ging over op het christendom, bracht een nieuw
geldstelsel en legde in de defensie het accent op de mobiele legers van de keizers.

163
Q

Constantius II

A

Keizer, opvolger van Constantijn de Grote van 337 tot 361 (tot 350 alleen in de
oostelijke rijkshelft).

164
Q

Julianus

A

Keizer, een van de opvolgers van Constantijn de Grote (361-363). Viel af van
het christendom en keerde terug naar de oude goden. Voerde oorlog tegen
Germanen en Perzen.

165
Q

Christenvervolgingen

A

Vervolging van christenen omdat zij de oude goden verwierpen, vooral onder
Decius (250), Valerianus (257-260) en Diocletianus (303-305). Vanaf 312 was de
keizer christelijk en groeide de religie snel in het hele rijk.

166
Q

Arius

A

Christen die betoogde dat Jezus een schepsel was, terwijl de meerderheid hem
als Zoon van God zag.

167
Q

Nicaea

A

Griekse stad in het noordwesten van Klein-Azië, waar in 325 een concilie van
kerkleiders plaatsvond. De bisschoppen stelden een geloofsbelijdenis op (het
credo) en veroordeelden Arius.

168
Q

Constantinopel

A

Nieuwe hoofdstad, gesticht door Constantijn de Grote in 330. Aanvankelijk
waren de keizers vaak niet daar, maar op mars of buiten de grenzen. Rome bleef
een belangrijke stad met grote symboolwaarde.

169
Q

Byzantium

A

De oude naam van Constantinopel, oude Griekse kolonie.

170
Q

Volksverhuizing

A

Beweging van volken, stammen en krijgersbendes in de vijfde eeuw. Franken,
Alamannen, Visigoten en Ostrogoten, Vandalen en anderen vestigden zich in
het West-Romeinse rijk. Brittannië werd aangevallen door Saksen en bendes uit
Schotland en Ierland.

171
Q

Eusebius

A

Auteur van de eerste kerkgeschiedenis, leefde van ca. 260-340. Ontwierp de
ideologie van Constantijn de Grote: één God in de kosmos, en op aarde één rijk
en één keizer als Gods evenbeeld.

172
Q

Augustinus

A

Een van de grootste kerkvaders in de westelijke rijkshelft, 354-429. Auteur van
een enorm oeuvre, dat veel invloed in Europa gehad heeft.

173
Q

Plotinus

A

Stichter van een nieuwe vorm van het platonisme, het neoplatonisme. Leefde in
Rome, 204-270.

174
Q

Theodosius I

A

Keizer van 379-395, tot 394 alleen van de oostelijke rijkshelft. Hij koos in 380
tegen het arianisme en verbood in 391 alle heidense cultussen.

175
Q

Slag bij Adrianopel

A

Veldslag in 378 waarin de Visigoten de Oost-Romeinse keizer Valens versloegen.
Dit was het begin van de grote volksverhuizing.

176
Q

Aëtius

A

Belangrijk leider in het West-Romeinse rijk, 390-454. Hij trachtte de Romeinse
positie in Gallië te handhaven door verdragen met Germanen te sluiten en
versloeg de Hunse koning Attila.

177
Q

Valentinianus III

A

West-Romeins keizer van 425-455. Vermoordde Aëtius en werd zelf korte tijd
later vermoord.

178
Q

Ravenna

A

Hoofdstad van het West-Romeinse rijk in de vijfde eeuw, dat na de crisis van
406-413 en het verlies van Noord-Afrika beperkt was tot Italië en de omliggende
eilanden, met nog wat invloed in Gallië.

179
Q

Odoakar

A

Germaanse legerleider die in 476 het West-Romeinse keizerschap beëindigde en
zelf koning van de Germanen in Italië werd.

180
Q

Theoderik

A

Koning van de Ostrogoten, die eind vijfde eeuw Italië gingen beheersen en Odoakar van het toneel lieten verdwijnen. Theoderik regeerde in de jaren 493-
526.

181
Q

Justinianus

A

Keizer van 527-565. Heerste over het Oost-Romeinse rijk, maar heroverde Italië,
delen van Noord-Afrika en de zuidelijke kustgebieden van Spanje. Liet het
Romeinse recht optekenen in het Corpus iuris civilis.

182
Q

Markteconomie

A

Economisch stelsel waarbij de productiemiddelen in handen zijn van private
personen of maatschappijen, gericht op streven naar winst. Prijzen worden
bepaald volgens de wet van vraag en aanbod.