OP HC2 Flashcards
Klassieke gedragsgenetica
Studie naar de bijdrage van genetische en omgevingsfactoren aan verschillen in gedrag tussen individuen.
Kiemcellen
Sperma-en eicellen
Somatische cellen
Alle cellen in het lichaam
Mitose
Vormen nieuwe somatische cellen
Meiose
Vormen nieuwe kiemcellen
Monozygotische tweelingen
Tweelingen die afkomstig zijn van één bevruchte eicel en daarom identieke genotypen hebben (een-eiige tweelingen)
Dizygotische tweelingen
Tweelingen die afkomstig zijn van twee bevruchte eicellen (twee-eiige tweelingen). Verschillend DNA (50% hetzelfde).
Natuurlijke selectie
Individuen geven goed aan de omgeving aangepaste fenotypes sneller door.
Moleculair genetisch onderzoek
Onderzoek naar kandidaat-genen. Zijn bepaalde genen gerelateerd aan bepaald gedrag?
Pleiotropie
1 gen beïnvloedt meerdere kenmerken.
Mutaties
Veranderingen in de structuur van het DNA van een individu.
Gekanaliseerde eigenschappen
Eigenschappen die extreem resistent zijn tegen omgevingsinvloeden.
Co-evolutie
Het gecombineerde proces dat voortkomt uit interactie van biologische- en culturele evolutie.
Discordant
Het ene lid van de tweeling heeft de aandoening wel, de andere niet.
Nicheconstructie
Het actief vormgeven en aanpassen van de omgeving van individuen door hun eigen gedrag.