Onregelmatige werkwoorden Flashcards
page 263 - learn out of head
1
Q
beginnen
A
begonnen (ben)
2
Q
begrijpen
A
begrepen (heb)
3
Q
blijven
A
gebleven (ben)
4
Q
breken
A
gebroken (heb)
5
Q
brengen
A
gebracht (heb)
6
Q
doen
A
gedaan (heb)
7
Q
drinken
A
gedronken (heb)
8
Q
eten
A
gegeten (heb)
9
Q
ervaren
A
ervaren (heb)
10
Q
gaan
A
gegaan (ben)
11
Q
geven
A
gegeven (heb)
12
Q
hebben
A
gehad (heb)
13
Q
helpen
A
geholpen (heb)
14
Q
houden
A
gehouden (heb)
15
Q
kiezen
A
gekozen (heb)
16
Q
kijken
A
gekeken (heb)
17
Q
komen
A
gekomen (ben)
18
Q
kopen
A
gekocht (heb)