Onregelmatige A2 Flashcards
1
Q
Beginnen
A
begonnen (zijn)
Begon - begonnen
2
Q
Begrijpen
A
begrepen (h)
begreep - begrepen
3
Q
Blijven
A
gebleven (zijn)
bleef - bleven
4
Q
Denken
A
gedacht (h)
dacht - dachten
5
Q
Doen
A
gedaan (h)
deed - deden
6
Q
Dragen
A
gedragen (h)
droeg - drogen
7
Q
Drinken
A
gedronken ( h)
dronk - dronken
8
Q
Eten
A
gegeten (h)
at - aten
9
Q
Gaan
A
Gegaan ( zijn)
Ging - gingen
10
Q
Geven
A
Gegeven (h)
Gaf - gaven
11
Q
Hebben
A
Gehad
Had - hadden
12
Q
Helpen
A
Geholpen (h)
Hielp - hielpen
13
Q
Houden van
A
Gehouden van (h)
Hield van - hielden van
14
Q
Kiezen ( elegir )
A
Gekozen (h)
Koos kozen
15
Q
Kijken
A
Gekeken (h)
Keek - keken