ONKI kennistoets Flashcards

1
Q

Wanneer eerste lachje?

A

6 weken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Wanneer last scheidingsangst?

A

8 - 9 maanden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Wat is symbolisch contact en wanneer dat kunnen?

A

Weten waar de ouder is of wanneer hij/zij terugkomt. Rond 2e en 3e jaar.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Tekenen van betrokkenheid

A

Volle aandacht hebben voor. Denk aan snel reageren, oog voor detail en met volle teugen genieten.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Veilig gehecht

A

Verbinding aangaan
weinig angst voor verlating

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Angstig gehecht

A

Angst voor verlating
Initimiteit aangaan

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Angstig vermijdend gehecht

A

Angst voor verlating
Verbinding vermijden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Afwijzend vermijdend gehecht

A

Weinig angst voor verlating
Verbinding vermijden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Sensomotorisch denken begrip en voorbeeld

A

Denken door te doen
ziekenhuisopname naspelen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Wanneer ontstaat fantasiespel?

A

Rond 2e jaar

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

4 voorbeelden van speel-leerspellen

A

Puzzels, insteekvormen, boekjes, lego

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Exploratief en constructiespel

A

Spelend uitproberen met materialen als zand, takken, blokken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Snapkijken

A

Intens kijken om te begrijpen wat er gebeurd

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Scriptkennis

A

Weten wat de opeenvolging in gebeurtenissen is

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

vanaf wanneer kinderen vaker spelen met kinderen van zelfde sekse?

A

3 jaar spiegelen (jij bent een meisje, ik ook, dan samen spelen)

Vanaf 7 jaar echt bewust kiezen om met iemand van dezelfde sekse te spelen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Apgarscore

A

5 vitale kenmerken checken na geboorte

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Wat is het verschil tussen lichamelijke ontwikkeling en fysieke groei?

A

Lichamelijke ontwikkeling: wat je kan
Fysieke groei: letterlijk groeien in bv lengte en gewicht

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Lichamelijke ontwikkeling en fysieke groei worden bepaald door

A

Psychologische reactie (wil om iets te kunnen, karakter
Invloeden op ontwikkeling (genen, omgeving)
Groeitempo

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

In welke fase al worstelen met onafhankelijker willen zijn

A

Als dreumes

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

Pincetgreep

A

Tussen duim en wijsvinger

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

Driepuntsgreep

A

Zoals je een pen vasthoud (dus met middelvinger erbij)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

Sleutelgreep

A

Met vuist en dan kunnen draaien

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

Emotionele competentie

A

-het gevoel er te mogen zijn
-kunnen vertrouwen
-bewust worden van sekse
-bewust worden van jezelf

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

Bij welke competentie hoort imiteren?

A

Sociale competentie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
Q

7 voorbeelden van morele competentie

A

-Emoties op acceptale manier uiten
-Verantwoordelijkheid tonen
-Voor jezelf opkomen
-Weten dat eigen handelen effect heeft
-gehoorzamen
-respect hebben voor diversiteit
-elkaar leren helpen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
26
Q

Vanaf wanneer eenvoudige opeenvolging van gebeurtenissen snappen?

A

Rond 9 maanden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
27
Q

Vanaf wanneer gaan kinderen elkaar imiteren?

A

9 maanden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
28
Q

Vanaf wanneer parallel spel?

A

1 jaar

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
29
Q

Vanaf wanneer samen spelen?

A

2 jaar

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
30
Q

Vanaf wanneer uitgebreider fantasiespel?

A

3 jaar

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
31
Q

Vanaf wanneer doelgericht samen spelen en overleggen voor en tijdens spel?

A

Kleuterleeftijd

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
32
Q

Waarom fantasie- en rollenspel een voorloper van abstract denken?

A

Je speelt iets na wat op dat moment niet plaatsvind

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
33
Q

3O aanpak bij conflicten

A
  1. Oog hebben voor de ander (helpen begrijpen wat iedereen voelt)
  2. Oplossingen bedenken
  3. Opnieuw vrienden worden
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
34
Q

Vanaf wanneer neemt de baby initiatief voor het leggen van contact?

A

7 maanden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
35
Q

Vanaf wanneer eerst woorden?

A

1 jaar

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
36
Q

Vanaf wanneer snappen dat mensen iets bedoelen als ze praten?

A

1 jaar

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
37
Q

Wat kenmerken tweewoordzinnen en vanaf wanneer gebruiken?

A

Weinig werkwoorden
1.5 jaar

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
38
Q

Wat zijn verbuigingen van woorden en vanaf welke fase gebruiken?

A

Haar-haartjes, doen-gedaan
Dreumes

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
39
Q

Hoeveel woorden kent een kind van 4 jaar ongeveer?

A

1000-3000 woorden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
40
Q

Vanaf wanneer voorzetsels gaan gebruiken

A

Peuters

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
41
Q

Speelpraten
welke fase?

A

doen alsof je een gesprekje voert met niet bestaande woorden
(baby)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
42
Q

Voorbeelden denkpraten

A

Wat heb je gisteren gedaan?
Waar is de fiets kapot?

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
43
Q

Doenpraten

A

Verwoorden van handelingen kind

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
44
Q

Wat is steunpraten?

A

Helpen bij kinderen die taalondersteuning nodig hebben:

-non verbaal extra communiceren
-denk aan VIERtakt, de 3x3 aanpak

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
45
Q

Geletterd

A

kunnen lezen en schrijven

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
46
Q

Belangrijkste periode van taalontwikkeling?

A

0-6 jaar

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
47
Q

Fonologisch bewustzijn

A

Snappen van klankstructuur van woorden (rijm, lettergrepen, klemtoon, lengte)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
48
Q

vanaf wanneer kunnen kinderen categorieen onderscheiden (een kat is anders dan een hond)

A

3 maanden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
49
Q

Wanneer begint de objectpermanentie?

A

9 maanden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
50
Q

Vanaf wanneer dezelfde soort voorwerpen bij elkaar verzamelen?

A

2 jaar

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
51
Q

Wanneer categorieen kunnen maken binnen dezelfde groep voorwerpen (ballen bv)

A

3 jaar

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
52
Q

Presymbolische fase (en bij welke leeftijd past dit?)

A

het tekenen (bv) gaat puur om de beweging en zintuiglijke ervaring
baby en dreumes

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
53
Q

Toevallig realisme (en bij welke fase past dit?)

A

het achteraf interpreteren van een tekening (er opeens een huis in zien)
dreumes

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
54
Q

Symbolisch denken (en bij welke fase past dit?)

A

Een voorstelling kunnen maken van iets wat nu niet aanwezig is
Oudere dreumes

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
55
Q

Symbolisch denken (en bij welke fase past dit?)

A

Een voorstelling kunnen maken van iets wat nu niet aanwezig is
Oudere dreumes

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
56
Q

Vanaf wanneer zien kinderen een tekening als een voorstelling van iets?

A

2,5 jaar

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
57
Q

Symbolisch realisme (en bij welke leeftijd past dit?)

A

het wordt belangrijker of iets lijkt en alles wordt op 1 manier getekend (zon is geel, tekening bestaat uit rondjes en vierkanten)
koppoters krijgen nu een romp
4-5 jaar

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
58
Q

Transparantie begrip
bij welke leeftijd past dit?
bij welke fase past dit?

A

Op een tekening door een huis kunnen kijken (dus zowel voordeur als interieur zien)
6 jaar
schematische fase

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
59
Q

Welke drie didactieken onderscheiden we in het geven van beeldende kunst lessen?

A
  1. Ambachtelijke didactiek (werkje van de juf)
  2. Vrije expressie
  3. Procesgerichte didactiek
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
60
Q

Wat zijn de beeldaspecten?

A

Kleur
Vorm
Ruime
Compositie
Lijn
Textuur

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
61
Q

In de zorg voor autonomie van een kind, doet de medewerker 3 dingen

A
  1. Beschermen tegen gevaar en pijn
  2. Leren omgaan met risico’s en moeilijke situaties
  3. Stimuleren om zelfstandig te handelen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
62
Q

In welke leeftijdsgroep worden spelregels aangenomen als waar en niet over gediscusseerd?

A

Kleuters

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
63
Q

Noem 4 kenmerken die passen bij de speelinteresse van 7 tot 9 jarigen

A
  1. Medewerker nodig voor het uitzetten van kaders
  2. Groep is belangrijk
  3. Competitie
  4. Met echt materiaal willen werken (kookspullen, gereedschap)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
64
Q

Rond welk jaar doet het hele lijf nog mee in bewegingen als rennen?

A

4 jaar

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
65
Q

Wanneer kant een kind huppelen en hinkelen? (en heeft dus een verfijndere motoriek?)

A

5 jaar

66
Q

vanaf welke leeftijd weten kinderen of ze een meisje of een jongen zijn?
en vanaf wanneer snappen ze dat dat ook zo blijft?

A

3 jaar
6-7 jaar

67
Q

Wanneer kinderen vaak gescheiden spelen? (sekse)

A

vanaf 7-9 jaar

68
Q

Ontluikende geletterdheid
Waneer begint dat?

A

voor het eerst ervaring opdoen met schriftelijke taal
baby’s (boekjes)

69
Q

Wat is magisch denken?
bij welke leeftijd past dit?
Wat is een andere term voor magisch denken?

A

Menselijke eigenschappen aan voorwerpen toekennen (stoute fiets, een stofzuiger eet alles op, misschien mij ook?)
Kleuters
Animistisch denken

70
Q

Wanneer kinderen interesse in dingen die ze zelf niet hebben ervaren en de hoe en waarom van dingen?

A

10-12 jaar

71
Q

Vanaf welke leeftijd worden vriendschappen erg belangrijk en kan dus ook het pesten ontstaan?

A

6-9 jaar

72
Q

Wanneer echt loyaal naar vrienden toe?

A

10-12 jaar

73
Q

Wat past goed bij de morele ontwikkeling van kinderen tussen de 6-9 jaar?

A

-Opzoeken van grenzen om te snappen waarom de regels er zijn
-Graag als ‘goed’ gezien worden door mensen met gezag

74
Q

Wat past goed bij de morele ontwikkeling van kinderen tussen de 10-12 jaar?

A

Geldende regels niet meer als vanzelfspreken ervaren en in twijfel trekken

75
Q

Hoe kan je de persoonlijke competenties van kinderen bevorderen (3 voorbeelden?)

A
  1. Talentontwikkeling
  2. Het zelfvertrouwen laten groeien
  3. Divers aanbod in activiteiten en speelmaterialen hebben
76
Q

3 voorbeelden van het overdragen van normen en waarden

A
  1. Kindparticipatie (laten meedenken, verantwoordelijkheid dragen, compromissen sluiten)
  2. Uitleggen waarom de regels zijn zoals ze zijn
  3. Cultuurgerelateerde dingen: tradities, rituelen, kledingcodes
77
Q

Wat is creativiteit?

A

De vaardigheid van de leerling om dingen te bedenken en maken die nieuw, verrassend en waardevol zijn voor de leerling zelf

78
Q

(sociaal) constructivisme

A

mensen geven zelf betekenis aan hun omgeving en sociale processen hebben hier invloed op

79
Q

Hoe verloopt het creatief proces?

A
  1. Startmoment (orientatie, kaders verkennen)
  2. Onderzoek (brainstormen, oplossingen verzamelen)
  3. Uitproberen
  4. Evaluatie
  5. Evt terug naar fase van onderzoek
80
Q

Wat is beeldend vormgeven?

A

Betekenis geven aan materie door de vorm ervan te veranderen

81
Q

Wat past bij het onderdeel ‘betekenis’ binnen de beeldende vorming? 3x

A

-Hoe ziet het eruit?
-Waar lijkt het op?
-Waar verwijst het naar? (en is het dus niet)

82
Q

Wat past bij het onderdeel ‘vorm’ binnen de beeldende vorming?

A

Hoe is het afgebeeld (denk aan de beeldaspecten)

83
Q

Bij welke fase past ontluikende gecijferdheid?

A

Peuters

84
Q

In welke fase getalbegrip ontstaan?

A

Kleuters

85
Q

Wanneer ontstaat beginnend gecijferdheid?

A

groep 3 - 4

86
Q

Waneer ontstaat functionele gecijferdheid?

A

groep 4 en verder

87
Q

Wat is getalbegrip?

A

Weten dat een getal meerdere functies en betekenissen kan hebben (huisnummer 30 is anders dan 30 seconden)

88
Q

Elementair getalbegrip

A

Leren tellen, verkennen van functies en betekenissen van getallen

89
Q

één-één-relatie

A

één-op-één-koppeling (1 bord, 1 lepel, 1 pot, 1 deksel)

90
Q

Subiteren

A

Direct herkennen (meteen zien dat er 5 voorwerpen op tafel liggen)

91
Q

Akoestisch tellen

A

Telrij wordt hardop opgezegd. Er is nog geen besef van de betekenis van de getallen.

92
Q

Asynchroon tellen

A

Aanwijzen en tellen gaat nog niet gelijk

93
Q

Sychroon tellen

A

aanwijzen en hardop tellen gaat gelijk

94
Q

resultief tellen

A

tellen loopt synchroon en ze kunnen aangeven wat de uitkomst is van het tellen

95
Q

2 voorbeelden van verkort tellen

A
  1. Doortellen (na een bepaald getal doortellen)
  2. Tellen met sprongen (van 2 of 5 bv)
96
Q

Contextgebonden tellen

A

Betekenisvol tellen (het tellen van kaarsjes op een taart)

97
Q

Formeel tellen

A

Zonder betekenis kunnen tellen (rekengetallen)

98
Q

Rekentaalbegrippen

A

Op, onder, naast, hoger, kleiner

99
Q

Conservatie

A

Snappen dat de hoeveelheid hetzelfde blijft, ook al verandert de vorm

100
Q

Correspondentie

A

Het kunnen leggen van één op één relaties

101
Q

Classificatie

A

Het maken van groepen op basis van gemeenschappelijke kenmerken

102
Q

Seriatie

A

Aanbrengen van volgorde (klein, kleiner, kleinst)

103
Q

Kardinaal getal

A

Geeft een bepaalde hoeveelheid aan

104
Q

Ordinaal getal

A

Geeft de rangorde in een telrij aan (een nummer)

105
Q

Meetgetal

A

Geeft een maat aan (liter)

106
Q

Naamgetal

A

Snelweg a6
Rugnummer 17
Pizza 9 op de lijst

107
Q

Symboliseren

A

Betekenis geven aan getal (3 vingers opsteken voor leeftijd)

108
Q

Wat is het verschil tussen meten en meetkunde?

A

Meten = alles wat je met een instrument kan meten (lineaal, thermometer, weegschaal, klok + geld!)

Meetkunde = inhoud & opp berekenen, onder, naast, boven…

109
Q

Wat is ontluikend maatbesef ?

A

Vergelijken en ordenen
Afpassen

110
Q

Wat is inzicht in meten en maten?

A

Gebruiken van meetinstrumenten
Maatverfijning
Meetnauwkeurigheid

111
Q

Wat is formeel rekenen ?

A

Inzicht in opp, gewicht, afstand
Omrekenen van maten en samengestelde grootheden zoals km/l

112
Q

Omschrijf de 4 fases van het handelingsmodel tov de rekenvaardigheid.

A
  1. Informeel handelen in de werkelijkheid (met tastbare objecten werken, zoals dozen en badeenden)
  2. Concreet voorstellen (dozen en badeendjes op plaatjes zien)
  3. Abstract voorstellen (dozen als vierkantjes tekenen en badeendjes als kruisjes, getallenlijn)
  4. Formeel handelen (4-…=2)
113
Q

Wat is de reflexieve periode en bij welke leeftijd hoort deze?

A

reflexen als zuigen en grijpen
2 weken

114
Q

Wat is de pre-adaptieve periode en bij welke leeftijd hoort deze?

A

Omrollen, kruipen, opduwen, leren staan
2 weken tot 1,5 of 2 jaar

115
Q

Wat is de fundamentele motorische patronen periode en bij welke leeftijd hoort deze?

A

Basis van bewegen wordt eigen gemaakt. Denk aan rennen, springen, werpen.
1-8 jaar

116
Q

Wat is de contextspecifieke motorische vaardigheden perioden en bij welke leeftijd hoort deze?

A

Basis van bewegen worden aangepast aan specifieke eisen binnen bv een sport
7-12 jaar

117
Q

Wat is de behendigheidsperiode en bij welke leeftijd hoort deze?

A

Uitgegroeid tov de motorische vaardigheden
11 jaar en ouder

118
Q

Hoeveel moet een kind bewegen per dag?

A

1 uur matig intensief bewegen

119
Q

Hoevaak per week moet een kind intensief bewegen per week?

A

3x

120
Q

Noem de verschillende motorische vaardigheden

A

lopen
rennen
huppelen
gooien
vangen
springen
balanceren
schieten
werken met verlengd voorwerp, zoals een racket
op 1 been staan

121
Q

In welke leeftijd leren kinderen bepaalde beweeg vaardigheden actief te trainen, zoals tennissen?

A

8-12 jaar

122
Q

Wanneer kinderen extra ontvankelijk voor motorisch leren?

A

6-9 jaar

123
Q

Metacognitie

A

Weten dat je kennis verwerft

124
Q

Verschil tussen leren en ontwikkelen

A

Leren: kennis opdoen

Ontwikkelen: combinatie van groeien, rijpen en het toepassen van de kennis

125
Q

Hoe meet je leren en ontwikkelen

A

Leren: toetsen
Ontwikkelen: observeren, analyseren, theorie bekijken

126
Q

4 basisbehoeften van een kind

A
  1. Bieden van fysieke en emotionele veiligheid
  2. Het bevorderen van de persoonlijke competentie van kinderen (veerkracht, zelfstandigheid, zelfvertrouwen)
  3. Het bevorderen van de sociale competentie van kinderen
  4. Socialisatie door overdracht van waarden en normen
127
Q

Verschil tussen jongens en meisjes tov leren

A

Jongens: ruimtelijk en visueel
Meisjes: mondelinge uitleg

128
Q

Nature
Nurture

A

Aanleg, biologische factoren
omgeving

129
Q

Senso-motorische stadium van cognitieve ontwikkeling. Wat hoort daarbij en welke leeftijd?

Wie heeft het bedacht?

A

0-2 jaar
In het begin nog geen cognitieve schema’s hebben. Dan bv bal die uit het zicht is, zien als verdwenen. Het is echt weg.
Richting einde fase wel cognitieve schema’s beginnen te ontwikkelen. Objectconstantie onstaat.

piaget

130
Q

Pre-operationele stadium van cognitieve ontwikkeling. Wat hoort daarbij en welke leeftijd?

Wie heeft het bedacht?

A

2-7 jaar
Cognitieve schema is gebaseerd op de waarneming en niet op logische redenatie. Sinterklaas is echt want hij is zichtbaar.
Moeilijk voor te stellen dat mensen en dingen anders zijn dan zijzelf. Dus: magisch denken.

piaget

131
Q

Concreet-operationele stadium van cognitieve ontwikkeling. Wat hoort daarbij en welke leeftijd?

Wie heeft het bedacht?

A

7-11
Magisch denken verdwijnt. Mensen en dingen zijn anders dan zijzelf.
Beginnen logisch redeneren.
Wel concrete begrippen nodig hebben (makkelijk waar te nemen en begrijpelijke dingen)

piaget

132
Q

Formeel-operationele stadium van cognitieve ontwikkeling. Wat hoort daarbij en welke leeftijd?

Wie heeft het bedacht?

A

11 jaar en ouder
Abstractere begrippen snappen
Niet meer iets voor zich moeten zien om het te snappen

piaget

133
Q

Wat is een cognitief schema?

A

Kennis en ideeen over een bepaald onderwerp in je hoofd

134
Q

Waneer worden heel veel waarom vragen gesteld? (fase)

A

Peuters

135
Q

didactiek van 3 v’s

A

verkennen: waar is het kind mee bezig?

verbinden: zet taal in om op de belangstelling van het kind in te spelen - ben je een taart aan het bakken?

verrijken: diepere vragen stellen - aan wie ga je de taart geven?/ welke smaak heeft de taart?

136
Q

de VIERtakt

A
  1. selecteer woorden die veel link hebben met elkaar
  2. verduidelijk de betekenis van de woorden met concrete voorwerpen en leg ze uit in natuurlijke spelsituaties
  3. herhalen van de woorden
  4. controleer of het kind het woord begrijpt (mag ik het bord van jou?)
137
Q

3x3 aanpak

A

Introduceer de woorden
herhaal ze 3 keer
Laat ze 3 keer op een dag terugkomen

138
Q

Wanneer beginnen te leren door woorden en beelden?

A

Na kleuterfase

139
Q

Expansie

A

in de goede vorm herhalen van een ‘ongrammaticale’ vorm van het kind

-ik heb een kusje gegeefd
-heb jij een kusje gegeven?

140
Q

Scharnierleeftijd + wie bedacht?

A

rond 7e jaar maakt het kind een grote sprong in de cognitieve ontwikkeling
Delfos

141
Q

vocaal spel
wanneer terugzien en wat komt daarna?

A

ontdekken van klanken
tot 6 maanden
daarna brabbelen

142
Q

Theorie van Vygotsky
welke begrippen horen erbij?

A

cognitieve ontwikkeling komt tot stand in de sociale context (volwassenen en externen spelen dus een grote rol). Nurture.
-zone van actuele en naaste ontwikkeling

143
Q

Morele preconventionele ontwikkeling
Wie bedacht?
Welke fase?

A

Kohlberg
Peuter/kleuter
Straf vermijden
Beloning nastreven

144
Q

Morele conventionele ontwikkeling
Wie bedacht?
Welke fase?

A

Kohlberg
Schoolkind
Normen vanuit directe omgeving halen

145
Q

Morele postconventionele ontwikkeling
Wie bedacht?
Welke fase?

A

Kohlberg
12+
Abstractere morele principes ontwikkelen
Eigen prioriteiten ontwikkelen

146
Q

Baby leeftijd

A

0-18 maanden (0 tot 1,5 jaar)

147
Q

Dreumes leeftijd

A

18 maanden - 30 maanden (1,5 tot 2,5 jaar)

148
Q

Peuter leeftijd

A

30 maanden - 4 jaar (2,5 jaar tot 4 jaar)

149
Q

Schoolkind leeftijd

A

6-12 jaar

150
Q

Kleuter leeftijd

A

4-6 jaar

151
Q

Adolescentie

A

12+

152
Q

Welke leeftijd koppoter tekenen? Bij welke fase past het?

A

1,5-4 jaar
Symbolische fase

153
Q

Wanneer vooral bezig met eigen ik en wens om dingen zelf te doen?

A

vóór 7 jaar vooral mee bezig (competentie belangrijk)

154
Q

participerend leren

A

leren door deel te nemen, samen te werken…

155
Q

Lateralisatie + wanneer?

A

Rechter of linkerhersenhelft wordt dominanter, dus rijping van de hersenen
6-7 jaar

156
Q

Wat is autonomie?

A

Zelf keuzes maken

157
Q

Symbolische fase (+ leeftijd)

A

Koppoters tekenen
Globale weergave van de werkelijkheid
1,5 - 4 jaar

158
Q

Schematische fase

A

5-8 jaar
meer herkenbaar
onderdelen van lichaam goed te onderscheiden
verschil tussen jongens en meisjes tekenen

159
Q

beginnend realisme

A

9-11 jaar
realistisch willen tekenen
vaak schetsmatiger
wat stijver overkomen

160
Q

pseudo realistische stadium

A

11-13 jaar
nog realistischer
meer werken met diepte/perspectief

161
Q

Zet in de goede volgorde:
-rolt om
-wijst met vinger
-kan zonder steun zitten
-gaat zitten vanuit buikligging
-kruipen of schuiven
-trekt zich op tot staan

A
  1. rolt om
  2. kan zonder steun zitten
  3. kruipen of schuiven
  4. trekt zich op tot staan
  5. wijst met vinger
  6. gaat zitten vanuit buikligging