Methodisch Handelen 1 Flashcards

1
Q

Agogisch vakmatige taken

A

het werken met en voor cliënten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Professionaliseringstaken

A

alles wat bijdraagt aan het ontwikkelen van een beroepsidentiteit (wat wil ik zijn, welke functie hoort daarbij en hoe onderscheid ik mij van anderen)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Methodisch handelen

A

als professional zichtbaar maken wat je doet en waarom. Het maakt een systematische aanpak (van tevoren geplande stappen) zichtbaar. Omdat de stappen zichtbaar zijn, wordt het controleerbaar.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Kenmerken van methodisch werken: je handelen is

A
  1. doelgericht
  2. systematisch (van tevoren geplande stappen)
  3. procesmatig (de verschillende stappen sluiten op elkaar aan en je bent je ervan bewust welk effect de verschillende fasen in het proces op elkaar hebben)
  4. cyclisch
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Methode

A
  1. vaste, weldoordachte manier van handelen om een doel te bereiken.
  2. het is een programma dat je inzet
  3. het wordt vaak op specifieke momenten of tijden ingezet
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Voorbeelden methodes

A

VVE programma Startblokken, Piramides, Kanjertraining, Lijn 3, Veilig Leren Lezen, De Wereld In Getallen, Rekensprint, LACCS, Special Heroes

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Methodiek

A
  1. overzicht van verschillende methodes
  2. het is een manier van werken (vaak zie je er dus een visie in terugkomen)
  3. het is niet iets dat je bijvoorbeeld op een vast tijdstip inzet, het is iets wat je als professional de hele dag door doet in het omgaan met kinderen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Voorbeelden methodieken

A

IGDI, DIM, oplossingsgericht werken, systeemgericht werken, competentiegericht werken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Lineair model

A

doelformulering - stap 1 - stap 2 - stap 3 - doelresultaat

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Circulair model

A

als het gewenste resultaat nog niet is bereikt aan het einde van het stappenplan, kom je automatisch weer bij het beginpunt uit. Je gaat onderzoeken waarom het resultaat nog niet is bereikt en je neemt al opgedane kennis mee. Het kan zijn dat het circulaire model meerdere keren achter elkaar wordt herhaald. Dan spreken we van een cyclisch model.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

De 9 fasen van de regulatieve cyclus / methodische cyclus

A

In Almelo praten de studenten uiterst netjes en beleefd.
I = initiatief
A = analayse
P = probleemstelling
D = doelstelling
S = strategie
U = uitvoering
N = netwerken
E = evaluatie
B = bijstellen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Fase 1 regulatieve/methodische cyclus

A

Initiatief. Je verzamelt info.

  1. Wie is de aanmelder/verwijzer?
  2. Is er schriftelijk gemeld, per telefoon of in persoon.
  3. Biografische gegevens (volledige naam, leeftijd, manier van wonen, kinderen ja of nee, gehuwd ja of nee, culturele achtergrond, traumatische ervaringen die vermeld zijn?…enz)
  4. Leefsituatie in beeld brengen (hoe wonen, sociaal netwerk, ritme in de dag, werk…enz)
  5. Referenten (personen die de cliënt goed kennen of die de sociale omgeving van hem/haar goed kennen)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Voordelen heldere hulpvraag

A
  • Het doel is duidelijk.
  • Het is duidelijk of er wordt gevraagd om ondersteuning op basis van behoeften (materieel, eten) of gevoelens (liefde, erkenning).
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Piramide van Maslow

A
  1. Primaire behoeften
    Eten, drinken, slapen
  2. Zekerheid
    onderdak, inkomen
  3. Acceptatie
    jezelf mogen zijn
  4. Erkenning
    door anderen en zelfrespect
  5. Zelfontwikkeling
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Piramide van Pinto

A
  1. elementaire behoeften
    eten, drinken, slapen
  2. Behagen groep
    beleefdheid
  3. Goede naam
    eervol gedrag, bescherming van de familie-eer
  4. Eer
    voorkomen en bestrijden van schaamte en schande
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Anamnese

A

onderdeel van het intakeproces. De ziektegeschiedenis wordt besproken. Verloop van aandoening, welke oplossingen zijn gezocht en waarom deze niet hebben geholpen, is er hulp van buitenaf geweest?

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Outreachend werk

A

reageren op signalen van moeilijkheden en vragen om hulp. Erop af gaan.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Fase 2 regulatieve/methodische cyclus

A

Analyse. Je maakt van inmiddels verzamelde informatie een selectie, deze zet je in volgorde van belangrijkheid en daarna zet je het om in een werkbare benadering.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

Micro-, meso-, macroniveau (+ bij welke fase van regulatieve/methodische cyclus horen?)

A

fase 2 (analyse)

Microniveau: werken met één persoon of een kleine groep (binnen bv dagopvang).

Mesoniveau: je werkt niet alleen met de cliënt, maar ook voor de cliënt, door ervoor te zorgen dat hij/zij goed van hulpverleningsinstanties, zoals een afkickkliniek, gebruik kan maken. Problemen op mesoniveau kunnen bv zijn: niet verzekerd zijn, problemen met uitkerende instantie, ruzie met werkgever…

Macroniveau: het signaleren van problemen of veranderingen op maatschappelijk niveua, zoals: meer armoede, te lange wachtlijsten, veel aanmeldingen van kinderen met autisme… Deze signalering doorgeven aan bijvoorbeeld de gemeente of politiek kan nuttig zijn.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

Het driewereldenmodel

A
  1. Objectieve ofwel feitelijke kennis.
  2. Subjectieve, emtionele ervaring en beleving.
  3. Sociale opvattingen, waarden, normen en moreel besef.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

Draaglast

A

de (huidige) belasting

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

Draagkracht

A

de belastbaarheid (hoeveel kan je aan)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

Fase 3 regulatieve/methodische cyclus

A

Probleemstelling.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

Welke modellen kun je gebruiken om tot een goede probleemstelling te komen?

A
  1. Huidige situatie - gewenste situatie.
    -Je beschrijft de huidige situatie.
    -Je beschrijft de gewenste situatie. Om deze te kunnen beschrijven, kan de wondervraag worden gesteld. Je vraagt dan hoe iemand zou leven/zich zou voelen als door een wonder alle huidige problemen wegvagen. Ook kan je de schaalvraag stellen. Je vraagt de cliënt welk cijfer hij/zij zou geven aan de huidige situatie, vervolgens vraag je wat er zou moeten veranderen om dit cijfer te veranderen in een 10.
  2. Verleden vs Heden
    -Je vraagt de cliënt uit over het verleden en de periodes waarin hij/zij wel gelukkig was. Op die manier wordt het verschil met het heden duidelijk en kan de gewenste situatie beter worden geschetst.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
Q

Valkuilen formuleren probleemstelling

A
  • Te breed van opzet (teveel problemen tegelijkertijd willen aanpakken en prioriteiten missen)
  • Te algemeen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
26
Q

Fase 4 regulatieve/methodische cyclus

A

Doelstelling. De gewenste situatie zo kort en bondig mogelijk opschrijven.

Kunnen gericht zijn op:
1. Continueren (je benadrukt wat goed gaat tijdens het hulpverleningstraject en zet dit bewust voort)
2. Verbeteren of richting geven
3. Innoveren (je probeert nieuwe ontwikkelingen te realiseren door geheel nieuwe elementen in te brengen in het functioneren van de cliënt en deze op de rails te zetten)
4. Selecteren (je haalt niet haalbare of niet ter zake doende zaken uit de doelstelling)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
27
Q

Je houdt bij het formuleren van de doelstelling rekening met…

A

Praktische noodzaak = is het daadwerkelijk een probleem van de cliënt (ziet hij dit zelf ook in) en de omgeving?

Organisatorische mogelijkheden = zijn je plannen praktisch wel te organiseren? Denk aan materiaal, ruimtes en tijdsplanning.

Theoretische haalbaarheid = is de cliënt wel in staat om deze verandering / nieuwe stappen te zetten? Misschien heeft hij wel een te laag IQ of een diagnose die bepaalde plannen onhaalbaar maakt.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
28
Q

Resultaatcriteria

A

Meetbare gegevens die iets vertellen over in welke mate het doel bereikt is

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
29
Q

Fase 5 regulatieve/methodische cyclus

A

Strategie. Totdat de doelstelling geformuleerd is (fase 4) zijn dit globale strategieën. Deze verandert in een specifieke strategie in fase 5 en dan beschrijf je welke concrete acties en stappen moeten worden ondernomen om een doelstelling te bereiken.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
30
Q

Inzetplanning

A

Wat is er nodig om het doel te realiseren? Denk aan materiaal, mensen, middelen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
31
Q

Tijdsbalk

A

Wanneer welke (sub)doelen worden gewenst om te bereiken, geplande afspraken met de cliënt en evaluatie momenten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
32
Q

Valkuilen fase van strategie

A

-De specifieke strategie is te dogmatisch (de strategie en je stappenplan worden een doel opzich en moet krampachtig aan vastgehouden worden)

-Onzorgvuldig benutten van contacten (het niet leggen van lijntjes met hulpinstanties of het niet helder hebben van welke hulp voor hoelang van welke instantie gevraagd wordt en of zij dit ook kunnen bieden)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
33
Q

Fase 6 regulatieve/methodische cyclus

A

Uitvoering. Doelen in praktijk brengen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
34
Q

Waarom moet je in de fase van Uitvoering de randvoorwaardelijke criteria bewaken?

A
  • de voorwaarden die je nodig hebt om je strategie te kunnen uitvoeren, moeten aanwezig blijven
  • denk aan: overlegstructuur, tijdsbalk, financiële middelen, strategiekwaliteit (hoe goed en volledig kan de strategie door oa menskracht worden uitgevoerd?) en strategieorganisatie (wat je bedenkt, moet ook goed uitvoerbaar zijn).
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
35
Q

Waarom moet je in de fase van Uitvoering de tijdsbalk bewaken?

A

dat kan voorkomen dat je in financiële problemen komt en dat andere professionals misschien geen tijd meer hebben

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
36
Q

Valkuilen in de fase van Uitvoering

A
  1. Je verschuilen achter regels/kaders (en daardoor niet makkelijk samenwerken)
  2. Ad-hoc beslissingen te definitief nemen (kunnen de cliënt overvallen en zijn vaak op lange termijn nog niet doordacht)
  3. Een crisis overnemen (een heftig gevoel van de cliënt overnemen en daaruit te snel handelen)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
37
Q

Een client kan de neiging hebben om te externaliseren

A

legt de vrantwoordelijkheid voor zijn handelen en gedrag buiten zichzelf

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
38
Q

Fase 7 regulatieve/methodische cyclus

A

Netwerken. Op gerichte wijze gebruik maken van contacten binnen en buiten het beroepsveld. De samenwerkingsverbanden zijn georganiseerd en zijn niet vrijblijvend (niet tot niets verplicht).

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
39
Q

Sociale differentiatie binnen een maatschappij

A

Verschillen binnen een maatschappij. Verschillende (sociale) milieus en lagen waarin mensen zich bewegen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
40
Q

Tussen een profitorganisatie (gericht op winst) en een non-profitorganisatie (niet gericht op winst) zit een not-for-profitorganisatie

A

Dit is een combinatie van de twee. Er wordt meer gelet op de organisatie en strategie van de de organisatie en de cliënt als klant wordt belangrijker (omdat deze rechtstreeks subsidiegelden mag besteden)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
41
Q

Netwerken is een belangrijk onderdeel van de drie globale segmenten van de sociaal agogische beroepsdomeinen

A

de werkvelden waarbinnen de sociaal werker zich bevindt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
42
Q

Segment 1 van de sociaal agogische beroepsdomeinen

A

Hulp- en dienstverlening aan en ten behoeve van cliënten.

De sociale omgeving van je cliënt wordt gebruikt als uitgangspunt bij het vormgeven van het netwerk. Denk hierbij aan familie, vrienden, buren, kerk, thuiszorg, verzorgingstehuis. In dit ecografische netwerk krijgt de cliënt een actieve rol en de betrokkenen gaan samen zorgen voor de oplossing voor de problemen. De sociaal werker brengt de contacten bij elkaar, maar delegeert de verantwoordelijkheden.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
43
Q

Segment 2 van de sociaal agogische beroepsdomeinen

A

Het werken vanuit en binnen de organisatie.

Vanuit een organisatie
- Verschillende organisaties komen bij elkaar om te overleggen over één of meerdere cliënten. De organisaties hebben allemaal een eigen visie en deze wordt gerespecteerd. Het netwerk is georganiseerd om snel in te kunnen spelen op behoeften en veranderingen in het leven van de cliënt, aangezien deze invloed hebben op de vorm van de dienstverlening. De cliënt is meestal niet direct betrokken bij dit overleg. Aanwezigen kunnen bv zijn: medewerker activiteiten verzorgingstehuis, het hoofd van ‘maaltijd aan huis’, medewerkster thuiszorg en de ambtenaar van de gemeente.

Binnen een organisatie
- Binnen een organisatie bestaat soms grote diversiteit aan specialistische hulp (fyisotherpeuten, medische diensten, psychiaters…). Om al deze verschillende ‘mini organisaties’ binnen de organisatie verbonden te houden, kan een multidisciplinair overleg (MDO) worden georganiseerd. De verschillende vakdisciplines stemmen dan op elkaar af. De cliënt kan ook deelnemen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
44
Q

Segment 3 van de sociaal agogische beroepsdomeinen (4 niveaus)

A

Het werken aan professionalisering

Segment 3.1: Beleidsniveau
- Er wordt gewerkt aan effectiviteit en efficiëntie, zodat het primaire proces (de hulp- en dienstverlening van de cliënt) kan worden verbeterd.
- Ontwikkelingen worden aangepakt op meso- en macroniveau.
- Er wordt bv gekeken naar het stroomlijnen van opeenvolgende activiteiten, het implementeren daarvan in de organisatie en het beschikbaar stellen van middelen om dit mogelijk te maken.
- Werknemers die deelnemen aan dit overleg zijn vaak beslissingsbevoegd binnen beleids- en financiële vraagstukken.
- Uitkomst van zo’n netwerk is een samenwerkingsketen, waarin ketenpartners visie en inzet op elkaar afstemmen.

Segment 3.2: Kennisniveau
- Gericht op het verbeteren van de kwaliteit van een gespecialiseerd segment van de hulp- en dienstverlening.
- Gericht op het stroomlijnen van instrumenten (zoals een screeningsinstrument), zodat dit bijdraagt aan de eenduidigheid (iets is duidelijk en niet anders op te vatten).
- Dit kan als gevolg hebben dat het werken met bv een screeningsdocument wordt geoptimaliseerd en dat dit dus met werknemers moet worden besproken.
- Deelnemers aan dit netwerk hebben een deskundigheid tov het onderwerp.

Segment 3.3: Functieniveau
- Er wordt aandacht besteedt aan verbetering van randvoorwaardelijke criteria (de voorwaarden waaraan het primaire proces moet voldoen), zodat deze kunnen worden verbeterd.
- Er wordt door deelnemers gekeken naar de ontwikkeling van de taakvolwassenheid van de functie (hoe goed de deelnemers de verantwoordelijkheden van de taak alleen kunnen dragen).
- De invulling van de beroepspraktijk op uitvoeringsniveau wordt niet besproken.

Segment 3.4: Cliëntennetwerken
- Aan de cliëntzijde ontstaan organisaties die in staat zijn een kritisch geluid te laten horen over de professional en zijn methodiek (kunnen een cliëntenraad of federatie vormen)
- Doel: zoeken naar oplossingen en bewerkstelligen van verbeteringen.
- Willen vaak: hulpverlening die aanbodgericht is omzetten naar vraaggestuurde hulpverlening.
- Vaak is er een tweedeling tussen cliënt en hulpverlening, waardoor beide partijen vaak niet vrijwillig met elkaar aan tafel gaan zitten. Wel kan het een keuze zijn om dit te doen. Dit kan weerstand wegnemen, sturing geven aan ontwikkeling en vertrouwen vergroten.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
45
Q

Fase 8 regulatieve/methodische cyclus (2 niveaus)

A

Evaluatie.

Niveau 1 = waar je op terugkijkt tijdens de evaluatie. Bijvoorbeeld:

  1. Het functioneren van de cliënt
    Voorbeelden: overziet hij de gevolgen van zijn handelen? Hoe zelfstandig blijkt de cliënt?
  2. Het proces (in grote lijnen naar het gehele hulpverleningsontwerp kijken)
    Voorbeelden: heeft er voldoende afstemming plaatsgevonden binnen de organisatie of met andere organisaties? Waren de gekozen overlegvormen de juiste?

Niveau 2 = reflectie op eigen handelen. Je bent nog niet oordelend, maar kijkt puur naar wat je hebt gedaan, waarom je dat deed en wat voor effect dat had. Je kan uiteindelijk een sterkte/zwakte analyse maken en leervragen formuleren.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
46
Q

Fase 9 regulatieve/methodische cyclus

A

Bijstellen.

Voorbeelden van redenen tot bijstellen van traject:

  1. Gedurende het traject heb je meer zicht gekregen op de mogelijkheden en onmogelijkheden van de cliënt.
  2. De omstandigheden zoals ze waren bij kennismaking, zijn gedurende het traject veranderd.
  3. Nieuwe informatie maakt dat jij je beeld bijstelt (je hoort bijvoorbeeld van de huisarts dat de cliënt een diagnose heeft gekregen en dit heeft invloed op de doelstellingen)
  4. Pragmatische redenen maken dat het traject anders moet lopen (een netwerkpartner gaat op vakantie, de cliënt komt in het ziekenhuis terecht…)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
47
Q

Waar moet je rekening mee houden als je het traject bijstelt?

A

Je bijstelling moet een verbijzondering van de hulpverlening zijn
Het bestaande traject worden bijgesteld. Er wordt dus niet een nieuw traject gestart of een traject plots afgesloten.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
48
Q

HGW is altijd…

A

onderwijsgerelateerd

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
49
Q

Principe 1 van HGW
Het handelen is doelgericht

A
  • Als de doelen helder zijn voor de leerlingen, kunnen ze zich makkelijker mede-verantwoordelijk voelen.
  • Denk aan: kortetermijn of langetermijn doelen en doelen op individueel, school of groepsniveau
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
50
Q

Principe 2 van HGW
De onderwijsbehoeften van de ll staan centraal

A
  • Wat heeft een leerling nodig?
  • Hoe is de samenwerking tussen ouders, school en andere betrokkenen? Dragen ze allemaal bij aan de onderwijsbehoeften van de leerling?
  • Onderwijsbehoeften kunnen ook op groepsniveau worden benoemt
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
51
Q

Principe 3 van HGW
De leraar doet ertoe

A
  • Kinderen leren in wisselwerking met hun omgeving en de leraar maakt daar een zeer belangrijk deel van uit
  • Als zaken niet goed gaan, is het belangrijk dat een leraar naar eigen handelen kijkt ipv de schuld bij de leerlingen legt.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
52
Q

Principe 4 van HGW
Het gaat om afstemming en wisselwerking, we gaan uit van transactie in de onderwijsleersituatie

A
  • Kinderen ontwikkelen door interactie met de omgeving. De school, opvoeders, klagenoten, methodes, de ruimtelijke omgeving.. het heeft allemaal invloed.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
53
Q

Principe 5 van HGW
Positieve aspecten zijn van groot belang

A
  • Beschermende factoren: zorgen ervoor dat een risicofactor geen negatieve invloed kan uitoefenen op de ontwikkeling van een leerling
  • Positieve aspecten: talenten, prettige leerlingkenmerken
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
54
Q

Principe 6 van HGW
We werken constructief samen

A
  • Mét leerlingen praten en samenwerken
  • Met ouders in gesprek blijven en samen situaties bespreken, oplossingen bedenken, doelen formuleren en een aanpak afspreken
55
Q

Principe 7 van HGW
De werkwijze is systematisch en transparant

A
  • er wordt een stappenplan gevolgd
  • er kan inzichtelijk worden gemaakt wat er wordt gedaan
56
Q

Diagnostiek

A

het verzamelen en interpreteren van informatie over een cliënt met het doel vast te stellen welke (benoembare) problemen bij een cliënt aanwezig zijn.

57
Q

Handelingsgerichte diagnostiek (is grondlegger van… en de 5 fasen)

A

Grondlegger van HGW

  • Intakefase (alle info verzamelen, beschermende factoren helder krijgen, wensen opschrijven)
  • Strategiefase (wat weet ik al en wat moet ik nog te weten komen? Informatie wordt geclusterd)
  • Onderzoeksfase (nader onderzoek vindt plaats. de onderzoeksvragen hebben betrekking op de 5 invloedssferen: leerling, groep, leraar, school, gezin)
  • Indicatiefase (er wordt een diagnose opgesteld die in de onderzoeksfase al getoetst is. Het wordt voorgelegd aan het multidisciplinair team)
  • Adviesfase (met ouders worden de handelingsaanbevelingen besproken)
58
Q

Voorwaarden handelingsgerichte diagnostiek

A
  • het onderwijs moet adaptief zijn (de verschillen tussen kinderen worden erkent en het onderwijs wordt afgestemd op de behoeften van leerlingen. Ze worden mede-verantwoordelijk in hun leerproces en samenwerken speelt een belangrijke rol.
  • er moet sprake zijn van een goed georganiseerde ondersteuningsstructuur binnen en buiten school.
  • de leerlingenzorg moet multidisciplinair zijn. Er moet overleg kunnen plaatsvinden tussen alle betrokkenen en specialisten die de leerling kunnen helpen.
  • de school moet een intern begeleider hebben die inzicht heeft in de draagkracht, de leerstijl, het inhoudelijk vermogen…enz van de docenten.
59
Q

Welk principe van HGW is niet opgenomen in de handelingsgerichte procesdiagnostiek?

A

De leraar doet ertoe

60
Q

Op welke principes rust de 1-Zorgroute?

A

Dezelfde als HGW

61
Q

Wat is belangrijk voor intern begeleiders die werken volgend HGW?

A
  • Hij bewaakt de communicatie en samenwerking binnen de ondersteuningsstructuur
  • Fungeert als mediator tussen de externe en interne ondersteuningsstructuur
  • Vertaalt extern advies naar haalbaar intern handelen
62
Q

Kenmerken 1-Zorgroute

A
  1. Beschrijft een afgestemde werkwijze op twee doelgroepen:
    - alle leerlingen binnen de groep
    - leerlingen die extra begeleiding nodig hebben en die aanpraak doen op intern handelen (binnen de school) of extern handelen
  2. De 7 principes van handelingsgericht werken zijn leidend
  3. De ouders spelen in alle fasen van het proces een rol.
63
Q

De 4 fasen van de 1-Zorgroute

A

Fase 1: Waarnemen en signaleren
- verzamelen leerlingengegevens in groepsoverzicht
- signaleren van leerlingen die specifieke begeleiding nodig hebben

Fase 2: Begrijpen en analyseren
- benoemen van de onderwijsbehoeften van de leerlingen

Fase 3: Plannen
- Clusteren van leerlingen met vergelijkbare onderwijsbehoeften
- Opstellen van een groepsplan

Fase 4: Realiseren
- Uitvoeren van een groepsplan
- Evalueren

64
Q

Voorbeelden beschermende factoren

A
  • Metacognitieve vaardigheden (kennis en vaardigheden om eigen denken en handelen te sturen)
  • Eigen veerkracht
  • Geboden emotionele steun
  • Veilig klassenklimaat
  • Responsieve leraar
65
Q

Kenmerk ecologische pedagogiek

A

Gaat uit van 3 milieus die elkaar beïnvloeden en invloed hebben op de ontwikkeling van een kind: thuis, school/werk en de samenleving.

66
Q

De formule die hoort bij het model ‘ecologie van de leerling’

A

Complex gedrag (G) is de variabele uitkomst van de interactie van de persoon (P) met belangrijke anderen in verschillende contexten (CC). Dus: G = P x CC

67
Q

Consequenties van de visie van het model ‘ecologie van de leerling’

A
  1. Systeemgerichte consequenties
    - Elk schoolteam ontwerpt een interne ondersteuning. Deze kan omvatten: interne begeleider, de gedragsspecialist, taalspecialist… en voor speciale scholen bv ook: psycholoog, orthopedagoog.
  2. Omgang tussen volwassenen
    - Ouders staan heel dichtbij een leerling en hebben veel invloed op zijn/haar functioneren. Hoe de ouders in relatie staan met de school en de leraar heeft weer invloed op de kwaliteit van samenwerking en daarmee op de ondersteuning van het kind.
  3. Pedagogische consequenties
    - De nadruk ligt op het kijken naar wat de leerling nog wél kan in de situatie met de leraar en de school.
    - Onderwijsbehoeften van de leerling worden (alles in overleg met ouders) vastgesteld, maar ook de ondersteuningsbehoefte van de leraar en opvoedbehoefte van de ouders.
68
Q

Systeemgericht

A

gebaseerd op een bepaald systeem of volgens de richtlijnen van een systeem. Een school is een voorbeeld van een systeem.

69
Q

Fase 1 van HGW

A

Waarnemen.
- Je verzamelt waarnemningen en gegevens over alle leerlingen.
- Je begint met het maken van een groepsoverzicht
- Je signaleert welke leerlingen (tijdelijk) extra begeleiding/ondersteuning nodig hebben

70
Q

Harde informatie

A

info die door verschillende mensen op eenzelfde manier verzameld, begrepen en geschreven wordt.

71
Q

Zachte informatie

A

wordt in eigen taal beschreven (observaties, gesprekken)

72
Q

ABC schema

A
  • manier van observeren
  • A = antecedents = wat is de aanleiding van het geobserveerde gedrag, B = behaviour, C = consequences, wat voor effect heeft het gedrag
73
Q

Narratieven

A
  • manier van observeren
  • je schrijft een zo volledig mogelijk, bijna filmisch verslag.
74
Q

timesampling

A
  • manier van observeren
  • Er wordt gebruik gemaakt van tijdslijnen of het meten van tijdsduur
75
Q

eventsampling

A
  • Richt zich op 1 gedragsaspect
  • Tellen/turven hoevaak het zichtbaar is binnen een bepaalde tijd
76
Q

Wat valt onder didactische informatie?

A
  • Prestaties van de leerling (toetsscores)
  • Leerstofinhoudelijke vorderingen (oa: welke stof wordt onvoldoende beheerst)
77
Q

drijfvermogen

A

heeft de ll voldoende capaciteiten om de doelen voor de komende periode te halen?

78
Q

Factoren die de ontwikkeling kunnen beïnvloeden: Stimulerende en belemmerende factoren:

A
  1. Kindgebonden factoren
  2. Leraarkenmerken
    (temperament, persoonlijkheidskenmerken, zelfreflectie, instructievaardigheden)
  3. Karakteristieke eigenschappen van de groep
    (samenstelling van de groep, de sfeer…)
  4. Onderwijsvormgeving en het schoolconcept
    (gebruikte methodes, beschikbare extra begeleiding, inrichting leeromgeving)
  5. Thuiskenmerken
    (alles wat zich thuis afspeelt, de samenwerkingsrelatie met school)
79
Q

Wat zijn kindgebonden factoren?

A
  1. Attributiestijl = de manier waarop je een oorzaak van iets toekent een jezelf (intern) of aan een ander (extern).
  2. Egoveerkracht: de veerkrachtigheid, wat kun je aan, wat niet.
  3. Copinggedrag: de manier waarop je met gebeurtenissen omgaat.
  4. Egocontrole: De mate waarin je behoeften kunt uitstellen.
  5. Fysieke gesteldheid
  6. Gevoel voor humor
  7. Werkhouding
  8. Basisbehoeften (heeft elk kind, maar elk kind heeft hierin verschillende wensen)
80
Q

Fase 2 van HGW

A

Begrijpen. Je kan al een idee krijgen van wat een kind nodig heeft en evt in welke vorm.

  1. Algemene onderwijsbehoefte vaststellen: algemene behoeftes op het gebied van autonomie, competentie en relatie om zich goed te voelen.
  2. Specifieke onderwijsbehoefte: extra doelen die afwijken van het programma van de groep. Bij het stellen van de doelen is het belangrijk om ook naar de 3 basisbehoeften te kijken: competentie (kan de ll een gevoel van ‘ik kan dit’ gaan ervaren tijdens het werken aan de doelen), relatie (sommige ll kunnen alleen vooruit gaan als de samenwerkingsrelatie met de leraar goed en sterk is), autonomie (hoeveel wil de ll graag zelf kunnen doen?).
  3. Aan het eind van de fase maak je het groepsoverzicht compleet. Per ll noteer je dan:
    - naam
    - didactische informatie
    - stimulerende en belemmerende factoren
    - onderwijsbehoeften (algemeen en specifiek)
81
Q

Human dynamics

A

Model om onderwijsbehoeften te bepalen. Hanteert 6 verschillende typen ll en koppelt hieraan onderwijsbehoeften. Bijv: fysiek-emotionele leerlingen

82
Q

Fase 3 van HGW

A

Plannen. uiteenzetten wie wat wanneer gaat doen.

  1. Groepsplan: wat je daadwerkelijk gaat doen met de info uit het groepsoverzicht.
  2. Clusteren van ll: met vergelijkbare onderwijsbehoefte.
  3. Een groepsplan wordt vaak opgesteld voor vakken die een lineaire leerprocessen zijn (als het ene onderdeel niet onder de knie is, dan is het volgende onderdeel niet goed te begrijpen). Een vak in een groepsplan is bv: rekenen
83
Q

Verdeling maken op basis van instructiebehoefte

A
  • Instructieafhankelijke groep (basisinstructie volstaat)
  • Instructiegevoelige groep (basisinstructie dient te worden aangevuld
  • Instructiegevoelige plusgroep (basisinstructie wordt verkort)
  • Individuele ll of intensief arrangement
84
Q

Fase 4 van HGW

A

Uitvoeren. (het uitvoeren van het groepsplan)

85
Q

Klassenmanagement

A
  • Regels en routines in de klas
  • Effectief leraargedrag
  • Structuur in de groep (denk aan: werkafspraken, gebruik en beschikbaarheid van materialen, inrichting en gebruik van ruimtes)
  • Rechtvaardig belonen en straffen
86
Q

Fase 1 van het directe instructiemodel (DIM)

A

Terugblik. De voorkennis wordt opgehaald.

87
Q

Fase 2 van het directe instructiemodel (DIM)

A

Orientatie.
- wat gaat er geleerd worden en waarom?
- op welke manieren kun je het toepassen?

88
Q

Fase 3 van het directe instructiemodel (DIM)

A

Uitleg
- voordoen, hardop denken
- afsluiten met samenvatting

89
Q

Fase 4 van het directe instructiemodel (DIM)

A

Begeleid inoefenen
- Gezamenlijk of met een groepje een paar oefeningen samen doen en evt een paar zelf laten doen
- Samen evalueren

90
Q

Fase 5 van het directe instructiemodel (DIM)

A

Zelfstandig verwerken
Leraar loopt rond en geeft directe feedback

91
Q

Fase 6 van het directe instructiemodel (DIM)

A

Evaluatie
Doel van les behaald?
Hoe is het proces verlopen (hoe heeft iedereen gewerkt bv?)

92
Q

Fase 7 van het directe instructiemodel (DIM)

A

terugblik en vooruitblik

93
Q

Differentiëren

A

Denk aan convergente en divergente differiëntiatie. Ook kan je bijvoorbeeld differentiëren op hoeveelheid werk of de leertijd die leerlingen tot hun beschikking krijgen.

94
Q

5 niveaus van ondersteuning

A

Niveau 1: de ll valt onder volledigde verantwoordelijkheid van de leraar.

Niveau 2: de leraar ervaart op sommige momenten handelingsverlegenheid. De leraar blijft volledig verantwoordelijk, maar vraagt tips en advies van en intern begeleider

Niveau 3: de leraar ervaart teveel problemen bij het aansluiten bij de onderwijsbehoeften van de ll, dat de intern begeleider nu medeverantwoordelijk wordt. de ll wordt opgenomen binnen het zorgsysteem en/of ondersteuningsstructuur van de school. Er wordt een individueel document opgesteld. Dit kan een ontwikkelingsperspectief plan zijn (OPP).

Niveau 4: Er is een extra deskundigheid nodig. Er wordt beroep gedaan op de bovenschoolse ondersteuningsstructuur.

Niveau 5: Ondersteuning wordt extern georganiseerd.

95
Q

Het verschil tussen didactiek en pedagogiek

A

Didactiek is onderdeel van pedagogiek. Didactiek gaat over hoe een leraar kennis overdraagt en vaardigheden aanleert bij leerlingen. Bij pedagogiek wordt er breder gekeken naar hoe kinderen worden opgevoed, hun ontwikkelingsfases en wat de relatie is tussen het kind en zijn omgeving. Pedagogische vaardigheden zijn bijvoorbeeld het kind ondersteunen in zijn ontwikkeling, het bieden van emotionele ondersteuning en het aangeven van grenzen.

96
Q

Didactische doelen hebben vaak te maken met

A

kennisgerelateerde vakken en de doelen die daarbij horen, zoals rekenen en taal.

97
Q

Overeenkomsten regulatieve/methodische cyclus en HGW

A

Beiden zijn voorbeelden van methodisch handelen (werken volgens een stappenplan).

98
Q

Verschillen tussen regulatieve/methodische cyclus en HGW

A
  • HGW = in onderwijs, in een klas (dus vaak in relatie tot groepen)
  • Methodische cyclus gaat in op de hulpvraag van 1 cliënt (dus specifieker gericht)
99
Q

Overeenkomsten tussen HGW en Opbrengstgericht werken (OBG)

A
  • doelgericht
  • cyclisch
  • aandacht voor preventie
  • hoge verwachtingen
  • verhogen opbrengsten en resultaten
  • groepsplan dient om verschillen hanteerbaar te maken
  • uitgaan van convergente differentiatie
100
Q

Verschillen tussen opbrengstgericht werken (OBG) en HGW

A
  • HGW is meer omvattend van OBG
  • HGW stelt didactische en pedagogisch doelen
  • OBG richt vooral aandacht op didactische doelen.
  • HGW gebruikt ook obseravties en gesprekken met ll en ouders om onderwijsbehoeften te benoemen. OBG analyseert vooral de leeropbrengsten en baseert het onderwijsaanbod hierop.
  • Bij OBG worden ll op basis van resultaten geclusterd, handelingsgericht werken clustert ook op andere aspecten
101
Q

Convergente differentiatie:

A

de groep bij elkaar houden qua leerstofaanbod. Hierin wordt wel onderscheid gemaakt in 3 groepen binnen de klas: minimumniveau, basisniveau en hoger niveau. Iedereen doet mee aan klassikale instructie en vervolgens geeft de leraar extra aandacht aan de kinderen die het lastig vinden en hij heeft extra verdieping aan de kinderen die het makkelijk vinden.

102
Q

Divergente differentiatie

A

elke ll wordt als individu bekeken

103
Q

De HGW cyclus, de regulatieve/methodische cyclus en de plancyclus = allemaal een vorm van…
En is het is allemaal…

A

Methodisch werken.
Het is allemaal een methodiek.

104
Q

De plan cyclus = voor wie en waarom is het een cyclus?

A

Voor SPH’ers, hulpverleners, pyschologen. Voor mensen met problemen (cliënten).

Het is een cyclus, dus na de laatste fase kan je weer opnieuw beginnen bij fase.

De cyclus doorloop je voor één persoon.

105
Q

Fase 1 van plancyclus

A

De orienterende fase.

Observeren. Problematiseren = het vaststellen van het probleem. En wie heeft het probleem? En heeft de omgeving een ander probleem dan de cliënt?

106
Q

Problematiseren

A

het vaststellen van een probleem

107
Q

Fase 2 van de plancyclus (3 niveaus en daarna)

A

De diagnostische fase.

Kijken op welk niveau (of meerdere) het probleem zich afspeelt:

Medisch-biologisch niveau:
Lichamelijke of medische verklaring voor het probleem. Bijv: een kind dat niet luistert, blijkt slecht-horend.

Individueel-psychologisch niveau:
Problemen in de persoon zelf tav stemmingen, emotionele stoornissen, onverwerkt trauma

Sociaal-niveau:
Problemen in de relaties/sociale context van de cliënt (gezin, de leefgroep, school, werk, de buurt)

Er wordt dan meer onderzoek gedaan door onder andere te observeren en alle opgedane info te analyseren, zodat er kan worden gediagnostiseerd.

108
Q

Fase 3 van de plancyclus

A

De planningsfase.

Diagnose als uitgangspunt. Hoe moet de hulpverlening eruit zien (SMART doelen)? Wie of wat hebben we daarbij nodig? Methode kiezen en werkplan maken.

109
Q

Fase 4 van de plancyclus

A

De uitvoeringsfase.

Handelen. Observeren. Registreren. Rapporteren.

110
Q

Fase 5 van de plancyclus

A

De evaluatiefase.

Wat is er gelukt of niet? Wat is de stand van zaken?

111
Q

Toetsende onderzoeksvraag = ?

A

Een uitspraak die je uitdaagt om te checken of het klopt wat je zegt. Voorbeeld = Als ik tijdens het slapen muziek op zet, droom ik alleen maar fijne dingen.

112
Q

Tijdens de DIM loopt de leraar 3 rondes. Welke?

A
  • Start: kan iedereen aan de slag?
  • Service: korte feedback of aanwijzingen geven
  • Slot: heeft iedereen het werk goed gemaakt?
113
Q

Fase 1 van IGDI

A

Gezamenlijke start
- korte instructie

114
Q

Fase 2 van IGDI

A

Interactieve instructie en begeleid inoefenen
- evt zonder plusleerlingen die geen instructie nodig hebben

115
Q

Fase 3 van IGDI

A

Zelfstandig werken voor de kinderen die dit kunnen
- de kinderen die verlengde instructie nodig hebben die krijgen dit nu

116
Q

Fase 4 van IGDI

A

Zelfstandig werken voor de hele groep
- leerkracht loopt rond

117
Q

Fase 5 van IGDI

A

Afsluiting
- reflectie

118
Q

Ontdekkend leren

A
  • uitgangspunt: natuurlijke nieuwsgierigheid van het kind
  • thematisch werken, zodat alle kennis in context wordt geplaatst (verbanden zien)
  • actief leren
  • sluit aan bij de MI (meervoudige intelligenties) van Gardner
  • een ow onderzoeken en vervolgens uitkomsten presenteren
119
Q

Ontwerpend en onderzoekend leren (kenmerken die beide hebben)

A
  • allebei: de les wordt gestart met het oproepen van verwondering en vragen
  • allebei: het eindresultaat is vooraf niet bekend
120
Q

Ontwerpcyclus

A

1a. Probleem verkennen: divergent denken (alle kanten op)
1b. Ontwerpprobleem formuleren: convergent denken (naar 1 punt toe, wat gestuurder dus). Hoe kun je….
2. Ideeen verzinnen en de beste selecteren
3. Concepten uitwerken (tekeningen, in elkaar gezette 3d modellen)
4. Prototype (proefproduct) maken
5. Testen en optimaliseren van product
6. Presenteren

121
Q

Onderzoekcyclus

A
  1. Ergens door geintrigeerd raken
  2. Verkennen en focus van onderzoek bepalen (divergent denken)
  3. Keuze maken voor explorarief onderzoek (open vraag) of toetsend onderzoek (testen of de onderzoeksvraag/stelling juist is)
  4. Onderzoek uitvoeren en resultaten vastleggen
  5. Concluderen
  6. Presenteren
122
Q

Noem 3 programma’s uit de jeugdzorg

A

Signs of safety
NIKA (Nederlandse Interventie Kortdurend op Atypisch opvoedgedrag)
KIES (kinderen in een scheiding)

123
Q

Noem 3 opvoedondersteunde programma’s

A

Home-Start
Spel aan Huis
Triple P (positive parenting program)

124
Q

Licht signs of safety toe

A
  • Het creëren van een veilige (opvoed)situatie voor het kind
  • Het wordt concreet wat nodig is van de ouders en het netwerk om deze veiligheid te waarborgen
  • Motivatie van ouders is niet noodzakelijk
  • In gesprek met kind en ouders: framework ‘de drie huizen’. Het huis van de zorgen, het huis van de leuke dingen en het droomhuis.
125
Q

Licht NIKA toe

A

(Nederlandse Interventie Kortdurend op Atypisch opvoedgedrag)
- Bij hechtingsproblematiek
- Het voorkomen of verminderen van psychische of gedragsproblematiek
- Aanleren van sensitiever opvoedgedrag van de ouder
- Kortdurende cognitieve gedragstherapeutische interventie: tips die ouders snel in de praktijk kunnen brengen
- video feedback
- 9 maanden tot 6 jaar

126
Q

Licht KIES toe

A

(kinderen in een scheiding)
- kan ook in een groep
- gericht op perspectief van het kind
- tools leren om emoties te uiten, te praten, voor zichzelf op te komen, naar eigen en andermans handelen kijken
- eigen kracht ontdekken, zodat het kind het zélf weer aan kan gaan

127
Q

Licht Home-Start toe

A
  • door getrainde vrijwiligers, bezoekt de ouder(s) 1x per week
  • voor ouders met kinderen t/m 6 jaar
  • kleine problemen klein houden (preventie)
  • hulpvraag van de ouders is het uitgangspunt
128
Q

Licht Spel aan Huis toe

A
  • preventief programma
  • voor gezinnen met kinderen van 1,5 – 7 jaar
  • door stagiaires van (sociaal) pedagogische opleiding
  • doel: het spel verbreden en verdiepen
  • spelbegeleiding kan zorgen voor afnemen van lastig gedrag en een positievere relatie tussen ouders en kinderen
129
Q

Licht Tripple P toe

A
  • Voor ouders met kinderen van 0 – 16 jaar
  • Doel: emotionele en gedragsproblemen voorkomen door het aanleren van goede opvoedvaardigheden
  • leert de ouders positief op te voeden en beter te communiceren
130
Q

OBG =

A

Opbrengstgericht werken

131
Q

IGDI

A

Interactief gedifferentieerd direct instructiemodel

132
Q

Kortdurende cognitieve gedragstherapeutische interventie.

Waar bij horen?

A

Een tool/tip voor ouders die zij snel in de praktijk kunnen brengen.

NIKA (jeugdzorg programma)

133
Q

Metacognitieve vaardigheden

A

Kennis en vaardigheden om eigen handelen en denken te sturen

134
Q

Lineaire leerprocessen

A

Als je het ene onderdeel niet onder de knie hebt, dan kan je het volgende onderdeel niet leren/snappen (bv bij rekenen)