Omaa Flashcards

1
Q

We wachten onder de klok op de friedrichstrasse

A

Ik vind er geen ene zak aan, wachten. Geen hol, geen konijn, geen keutel. Waar blijft dat joch? Ik heb altijd gezegd die jongen van ida…

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Weet je zeker dat tante isa zei dat wmil ons onder de klok op de friedrichstrasse zou ontmoeten?

A

Ben je doof pony, jahaa. Dat zei ik toch al pony

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Maar we zijn op station en de trein naar neustadt is vertrokken. Waar is hij dan?

A

In mijn tijd trokken kinderen de instructies van volwassenen niet in twijfel

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Ik heb een luidere bel nodig

A

In mijn tijd fietsten meisjes niet

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Misschien herkent hij ons niet. Ik moet zijn aandacht trekken

A

In mijn tijd trokken meisjes de aandacht van jongens niet

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Misschien herkennen wij hem niet? Misschien is emil dommer geworden sinds we hem voor het laatst zagen

A

Ouder worden maakt mensen wijzer dat is een onveranderlijk natuurfeit

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Emil is er niet oma. We mieten tante ida bellen en haar vertellen dat emil haar niet is

A

Ze heeft geen telefoon dan moet ze naar de buren. En het zou haar zorgen baren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Je hebt gelijk stel je de schok voor. Tante ida zou waarschijnlijk een hartaanval krijgen en dood neervallen met de telefoon in haar hand

A

Pony!

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Oke oma we komen terug voor de volgende trein. Kom zit op mijn stuur

A

Je stuur!

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Je kunt niet zwaarder zijn dan arthur uit mijn klas, hij zit altijd op mijn stuur

A

Mijn billetjes. Ik vind er geen hol aan

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

‘De volwassen zullen het niet begrijpen, maar jij wel. Vertel het niet aan oma.’ ik kom naar buiten lopen

A

Vertel oma niet wat?

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

‘Veel liefs’ dat zegt hij, niet ik. Het liefdesstukje.

A

Wat is er aan de hand?

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Geen tijd om het uit te leggen

A

Is dat een jongen?

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Je kunt maar beter goed blijven zitten gustav

A

Pony? Weer de hort op. Ik vind er geen hol aan, geen hol. (Naroepen)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Hier zijn de korenbloemen. Ze zijn een beetje.. geruineerd.

A

Ik vind er geen hol aan. Geen hol, dode bloemen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Niet weer oma

A

In mijn tijd had ik nog nooit zoveel plezier!

17
Q

OMA, OMA, OMA!

A

Ik ben je oma niet