odysseus en kirke 1, 2, 3 Flashcards
1
Q
kai
A
en; ook
2
Q
ho etairos
A
vriend, makker
3
Q
autos
A
zelf; hij, zij, het
4
Q
to ploion
A
schip, boot
5
Q
eis
A
naar, tot (in/aan), tegen (richting)
6
Q
hè choora
A
land, streek, gebied, (woon)plaats
7
Q
hèkoo
A
(aan)komen
8
Q
enioi
A
enkele(n), sommige(n)
9
Q
ho filos
A
vriend
10
Q
alla
A
maar
11
Q
sun
A
(samen) met
12
Q
allos
A
ander
13
Q
para
A
(vlak) bij, naast
14
Q
menoo
A
blijven; wachten
15
Q
deinos
A
verschrikkelijk, vreselijk