Numbers Flashcards
1
Q
1
A
één
2
Q
2
A
twee
3
Q
3
A
drie
4
Q
4
A
vier
5
Q
5
A
vijf
6
Q
6
A
zes
7
Q
7
A
zeven
8
Q
8
A
acht
9
Q
9
A
negen
10
Q
10
A
Tien
11
Q
11
A
Elf
12
Q
12
A
Twaalf
13
Q
13
A
Dertien
14
Q
14
A
Veertien
15
Q
15
A
Vijftien
16
Q
16
A
Zestien
17
Q
17
A
Zeventien
18
Q
18
A
achttien
19
Q
19
A
negentien
20
Q
20
A
twintig
21
Q
21
A
eenentwintig
22
Q
22
A
tweeëntwintig
23
Q
23
A
drieëntwintig
24
Q
24
A
vierentwintig
25
Q
25
A
vijfentwintig
26
Q
26
A
Zesentwintig
27
Q
27
A
Zevenentwintig
28
Q
28
A
achtentwintig
29
Q
29
A
Negenentwintig
30
Q
30
A
dertig
31
Q
31
A
eenendertig
32
Q
32
A
tweeëndertig
33
Q
40
A
veertig
34
Q
50
A
vijftig
35
Q
60
A
zestig
36
Q
70
A
zeventig
37
Q
80
A
tachtig
38
Q
90
A
negentig
39
Q
100
A
honderd
40
Q
101
A
honderd een
41
Q
121
A
honderd eenentwintig
42
Q
200
A
tweehonderd
43
Q
300
A
driehonderd
44
Q
800
A
achthonderd
45
Q
1000
A
Duizend
46
Q
less than
A
minder dan
47
Q
more than
A
meer dan
48
Q
more
A
nog
49
Q
How old are you?
A
Wat is je leeftid?
Hoe oud ben je?
50
Q
When is your birthday?
A
Wat is je geboortedatum?