Nieuwste Tijd II Flashcards

Begrippen etc. uit de hoorcolleges 2024

1
Q

Oorlog

A

o Gewapend conflict tussen machten/organisaties.
o De macht om van onderdanen middelen en offers te vragen.

Een oorlog is een situatie waarin een samenleving in wanorde en stress verkeerd.
o Politieke wanorde.
o Sociaaleconomische wanorde.
- Tekort aan voedsel.
- Honger.
- Mensen die hun werk verliezen.
- Mensen die gedwongen worden ander werk te kiezen.
o Grote vorm van geweld.
o Affectieve wanorde.
- Sociale banden tussen mensen worden aangetast.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Totale oorlog

A

Elk aspect van de samenleving staat in het teken van de oorlog.
- Elke burger potentiële soldaat en slachtoffer.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Realpolitik

A
  • Machtspolitieke benadering
  • Ideologie in context
  • Instrumentele toepassing
    (Cynische benadering)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

WOI

A

De Eerste Wereldoorlog (1914-1918) was een grootschalig conflict dat voornamelijk in Europa werd uitgevochten tussen de geallieerde mogendheden, waaronder Frankrijk, het Verenigd Koninkrijk, en Rusland, en de centrale mogendheden, waaronder Duitsland, Oostenrijk-Hongarije, en het Ottomaanse Rijk. De oorlog werd gekenmerkt door loopgravenoorlog, massale verliezen en grote politieke en sociale veranderingen, die uiteindelijk leidden tot het Verdrag van Versailles en de hertekening van veel nationale grenzen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Balkanoorlogen

A

De Balkanoorlogen (1912-1913) waren twee opeenvolgende conflicten op de Balkan, waarin de Balkanliga (Servië, Montenegro, Griekenland en Bulgarije) eerst het Ottomaanse Rijk versloeg en vervolgens de bondgenoten onderling vochten over de verdeling van het veroverde grondgebied. Deze oorlogen leidden tot aanzienlijke territoriale veranderingen in de regio en droegen bij aan de spanningen die uitmondden in de Eerste Wereldoorlog.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Revanchisme

A

Een politieke houding gericht op wraak en het terugwinnen van verloren gebieden na een nederlaag.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Pacifisme

A

De overtuiging dat conflicten vreedzaam moeten worden opgelost, zonder gebruik van geweld of oorlog.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

WOII

A

De Tweede Wereldoorlog (1939-1945) was een wereldwijd conflict waarbij de geallieerden, waaronder de Verenigde Staten, het Verenigd Koninkrijk, en de Sovjet-Unie, vochten tegen de asmogendheden, waaronder Duitsland, Italië, en Japan. De oorlog resulteerde in enorme verliezen, de Holocaust, en leidde tot significante politieke veranderingen, waaronder de oprichting van de Verenigde Naties en de start van de Koude Oorlog.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Het evenementiële verhaal

A

Het “verhaal” van de geschiedenis die vooral gericht is op grote gebeurtenissen en figuren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Revisionisme

A

Tweede tak binnen de geschiedschrijving: Hoe is de geschiedenis verwerkt? Hoe werkt deze door in onze tijd/maatschappij?

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Lou de Jong

A

Lou de Jong (1914-2005) was een Nederlandse historicus en journalist, vooral bekend om zijn uitgebreide werk “Het Koninkrijk der Nederlanden in de Tweede Wereldoorlog,” een 14-delige serie die de gebeurtenissen en gevolgen van de oorlog in Nederland gedetailleerd beschrijft. Hij speelde een cruciale rol in de naoorlogse geschiedschrijving en herinneringscultuur in Nederland.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Ontwikkeling revisionisme in de Nederlandse geschiedschrijving

A

Militair conflict - 50s
* Concentratiekampen nog gebruikt als opvangkampen.

Holocaust en onderdrukking - 60s
* Begraafplaatsen heringericht.

Belangrijke historici in de 50s/60s: Lou de Jong: Vraagstuk moreel goed of fout?

Slachtoffers (en daders) - 80s
* Erkenning lot Duitse burgers.

Alledaagse oorlog - 00s
* Het vraagstuk van goed en fout ter discussie
* Dagelijks leven in oorlogstijd
* Beleid en bestuur onder de bezetting

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Koude Oorlog

A

De Koude Oorlog (ca. 1947-1991) was een periode van geopolitieke spanning tussen de Verenigde Staten en de Sovjet-Unie, gekenmerkt door ideologische confrontatie, wapenwedloop en proxy-oorlogen, maar zonder directe militaire strijd tussen de supermachten. Het eindigde met de ineenstorting van de Sovjet-Unie, wat leidde tot een hernieuwde wereldorde en de verspreiding van democratie en kapitalisme in voormalige communistische landen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Wapenwedloop

A

Een wapenwedloop is een situatie waarin landen elkaar proberen te overtreffen in het ontwikkelen en opbouwen van militaire capaciteiten, wat kan leiden tot een escalatie van bewapening en spanningen tussen hen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Proxy conflict

A

Oorlog elders uitgevochten: Korea- en Vietnamoorlog.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Asymmetrische oorlogsvoering

A

Asymmetrische oorlogsvoering verwijst naar een vorm van conflict waarbij de strijdende partijen aanzienlijk verschillen in hun militaire kracht, middelen en strategieën. Het wordt gekenmerkt door het gebruik van ongelijke tactieken, zoals guerrillaoorlogvoering, terrorisme, cyberaanvallen, en propagandacampagnes, door de zwakkere partij om de sterkere tegenstander te bestrijden.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Padafhankelijk

A

In het verleden gemaakte keuzes zullen in het heden altijd doorwerken op basis van historische actoren.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Ngo’s

A

Politiek-maatschappelijke organisaties

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

IO (International Organisation)

A

o Heel juridisch.
o Ongeveer 3000.
o Fenomeen op zichzelf:
- Onderdeel retorica: Verhult de belangen van nationale belangen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

Soevereiniteit

A

Concept van zelfbeschikking.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

Wilson’s 14 punten-plan

A

Gebruikte “soevereiniteit” als basis voor internationale samenwerking.
- Rechten voormalige koloniën.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

Intergouvernementeel

A
  • Wereldregering waarbij alle lidstaten gelijk zijn.
  • Regeringsleiders.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

Supranationaal

A
  • Lidstaten staan een stukje soevereiniteit af naar een bovenstaande IO.
  • Checks and balances.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

Volkenbond

A

De Volkenbond was een internationale organisatie die werd opgericht na de Eerste Wereldoorlog, met als doel het handhaven van vrede en veiligheid door middel van collectieve veiligheid, diplomatie en arbitrage tussen naties. Het was de voorloper van de Verenigde Naties en was gericht op het voorkomen van conflicten en het bevorderen van samenwerking tussen lidstaten.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
Q

Internationaal secretariaat

A

eerste internationale ambtenarij (inclusief vrouwen en niet-Europeanen)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
26
Q

Mandaatsysteem

A

o Antikolonialisme en soevereiniteit (Wilson).
o Definitie: Een aantal lidstaten krijgen het mandaat, namens de Volkenbond, om een gebied/kolonie te beheren.
- Ze mogen deze niet als eigen kolonie zien.
- Voldoen aan de criteria van de Volkenbond.  Controlemechanisme.
- Recht aan minderheden in de kolonies om een petitie in te leveren wanneer zij zich voelen dat ze onrecht is aangedaan. = Petitiesysteem.
 Kon misbruikt worden.
o Internationaal hof van Justitie.
o Creëerde hoop wat leidde tot onafhankelijkheid.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
27
Q

VN

A

De Verenigde Naties (VN) zijn een internationale organisatie opgericht in 1945, ter vervanging van de Volkenbond, met als doel het handhaven van vrede en veiligheid, het bevorderen van samenwerking tussen landen, en het beschermen van mensenrechten. De VN is opgericht na de Tweede Wereldoorlog, in reactie op de behoefte aan een mechanisme voor internationale samenwerking en conflictbeheersing om herhaling van dergelijke verwoestende conflicten te voorkomen.

Opzet: Eén organisatie, drie gezichten:
1. “Wereldregering”.
2. Internationale bureaucratie.
3. Netwerk van niet-statelijke actoren.

Doelstellingen:
Spanning tussen algemene doelstellingen en basisprincipes:
- Westfalen statenorde.
- Ondeelbare soevereiniteit (zelfbeschikking).

Machtsoverdracht naar andere lidstaten: Intergouvernementeel.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
28
Q

Westfalen statenorde

A

De Westfaalse statenorde verwijst naar de internationale orde die ontstond na de Vrede van Westfalen in 1648, na de Dertigjarige Oorlog in Europa. Deze statenorde vestigde het beginsel van soevereiniteit van staten, waarbij staten erkend werden als onafhankelijke entiteiten met het exclusieve recht om binnen hun grenzen te regeren zonder externe inmenging. Het legde ook de basis voor het moderne internationale rechtssysteem en de diplomatieke praktijken tussen staten.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
29
Q

De Raad van Europa

A

De Raad van Europa is opgericht in 1949 met als doel het bevorderen van Europese eenheid en samenwerking na de verwoestingen van de Tweede Wereldoorlog. Het werd opgericht als een reactie op de behoefte (van de VS) aan een pan-Europese organisatie die de rechtsstaat, democratie en mensenrechten zou bevorderen en beschermen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
30
Q

Verdrag van Maastricht

A

Elk beleid andere afspraken supranationaal of toch intergouvernementeel:
1. Economie: Supranationaal; nieuw via organen.
2. Buitenland- en veiligheidsbeleid: Intergouvernementeel.
3. Justitie en binnenlandse zaken: Intergouvernementeel.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
31
Q

4 factoren, naast de beurskrach, die voor de economische depressie van de jaren ‘30 zorgden

A
  1. Structurele onevenwichtigheid in mondiale economie.
    - Geleend geld vanuit Amerika naar EU.
    - Britse pond verkeerd geëvalueerd.
     Duur voor het buitenland.
     Goedkoop voor het binnenland.
  2. Kettingreactie in “reële economie”.
    - Minder importeren in Amerika (gevolg beurskrach) waardoor wereldwijd de export afnam.
    - Reactie buitenland: Eigen economie beschermen.
     Engeland: Importheffingen. –> Steeds hoger waardoor de wereldwijde handel afnam.
     Kindleberger Spiral.
  3. Monetarisme: Hoeveelheid geld in de economie.
    - Wanneer er weinig geld is, wil men vaak een kortetermijnlening.  Steeds meer mensen willen dit waardoor lenen duurder wordt (vraag en aanbod). –> Inflatie.
  4. Overheidsbeleid.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
32
Q

Gevolgen economische depressie jaren ‘30

A

o Enorme toename werkloosheid.
- Niet gelijk verdeeld.
o Arbeidsprotesten jaren 1930.
o Cyclisch overheidsbeleid:
- Minder belasting.
- Minder overheidsuitgaven (verlaging sociale voorzieningen).
o Afname van mondialisering.
- Streven naar autarkie.
- Protectionisme.
- Afname internationale handel.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
33
Q

John Maynard Keynes

A

John Maynard Keynes (1883-1946) was een invloedrijke Britse econoom die bekend stond om zijn theorieën over economische depressies en de rol van de overheid in het stimuleren van economische groei. Hij pleitte voor actief begrotings- en monetair beleid om de vraag te stimuleren en werkloosheid te bestrijden, wat leidde tot zijn invloedrijke werk “The General Theory of Employment, Interest, and Money”. Keynes wordt beschouwd als een van de grondleggers van de moderne macro-economie en zijn ideeën vormden de basis voor veel economisch beleid na de Grote Depressie en tot op de dag van vandaag.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
34
Q

Anticyclisch beleid

A

Anticyclisch beleid is een economische strategie waarbij de overheid maatregelen neemt om de economische cyclus te stabiliseren door tegen de stroom van de economische trends in te handelen. Dit houdt in dat de overheid stimulerende maatregelen neemt tijdens economische neergangen om de vraag te vergroten en werkloosheid te verminderen, terwijl zij bezuinigingsmaatregelen neemt tijdens economische hoogconjunctuur om oververhitting te voorkomen en inflatie te beteugelen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
35
Q

Gouden standaard

A

Internationale handel vergemakkelijken door munten aan specifieke goudwaarde te koppelen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
36
Q

Bretton Woods

A

Bretton Woods was een conferentie die plaatsvond in juli 1944 in Bretton Woods, New Hampshire, waar vertegenwoordigers van 44 geallieerde landen bijeenkwamen om een nieuw mondiaal economisch stelsel te creëren na de Tweede Wereldoorlog. Tijdens de conferentie werden de basis gelegd voor de oprichting van het Internationaal Monetair Fonds (IMF) en de Wereldbank, met als doel de stabiliteit van het internationale monetaire systeem te bevorderen en de wederopbouw van door oorlog getroffen landen te ondersteunen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
37
Q

Helikoptergeld

A

Bijprinten van geld op “specifieke” plekken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
38
Q

Winstmaximalisatie

A

Preventief de prijzen omhoog om de inflatie op te vragen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
39
Q

David Ricardo

A

David Ricardo (1772-1823) was een invloedrijke Britse econoom en parlementslid, bekend om zijn theorieën over handel en internationale economie. Zijn meest bekende bijdrage is de theorie van het comparatief voordeel, die stelt dat landen zich moeten specialiseren in de productie van goederen waarin ze een relatief lager productiekosten hebben ten opzichte van andere landen. Ricardo’s theorie benadrukte het belang van internationale handel als middel om welvaart te vergroten en werd een fundament van de moderne handelstheorie.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
40
Q

Structuralistisch beleid

A

Structuralistisch economisch beleid benadrukt de rol van de staat en pleit voor afwijking van het traditionele ‘comparative advantage’ model. Het legt de nadruk op grootschalige investeringen in menselijk kapitaal, infrastructuur en industrieën die niet noodzakelijkerwijs overeenkomen met het huidige specialisatiepatroon van een land. Voorstanders, zoals Ha-Joon Chang, geloven dat het voor arme landen moeilijk is om zich aan te passen aan handelsveranderingen en pleiten voor beschermende maatregelen en actief industriebeleid om economische ontwikkeling te bevorderen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
41
Q

Neoklassiek beleid

A

Neoklassiek beleid, daarentegen, bepleit vrijhandel en kleine, geleidelijke stappen richting specialisatie in sectoren waar een land een comparatief voordeel heeft. Dit omvat investeringen in technologische vooruitgang, onderwijs en infrastructuur, terwijl de overheid de marktwerking grotendeels ongemoeid laat. Voorstanders, zoals Justin Lin, benadrukken dat landen moeten profiteren van hun bestaande comparatieve voordelen en geloven dat het mogelijk is om de technologische kloof met rijkere landen te overbruggen door geleidelijke specialisatie.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
42
Q

Wet van remmende voorsprong

A

technologische innovatie kan ‘van de plank’ gepakt worden i.p.v. zelf innoveren. Oftewel het is mogelijk om te rijke landen in te halen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
43
Q

vliegende ganzen-model

A

Deel van gedateerde industrie (kapitaal) kan worden verkocht aan andere landen bij technologische opwaardering.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
44
Q

Cultuurkritiek

A

o Kritische overdenking van de aard, waarde en ontwikkeling van heersende cultuur.
o Holistisch of gericht op aspect: Heel of deel cultuur.
o Gedreven door overtuiging of angst: “We gaan ten onder”.
o Onderdeel van geseculariseerde samenleving.
o Concurrerende ideeën over hoe cultuur/ beschaving hoort te zijn.
o Probeert tijdgenoten tot bezinning te brengen.
o Idee van ‘wending ten goede’.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
45
Q

Cultuurpessimisme

A

o Tegenstelling optimisme: Kritiek helpt niet, het wordt niet meer beter.
o Aspecten:
- Crisisgevoel
- Alarmistisch: wijst op fundamentele gebreken in ‘de cultuur’ of ‘deze cultuur’
- Verwachting van desintegratie of zelfs ondergang
- Apocalyptische onderstroom

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
46
Q

Fin-de-siècle (ca. 1890-1914)

A

o Betekenis: Het einde van een eeuw.
o Idee van ‘eeuwwende’ als cultureel betekenisvol, met name rond 1900 in collectief bewustzijn:
- Want: Er waren allerlei omstandigheden die paniek veroorzaakten. + Eeuw ervoor rond de eeuwwisseling Franse Revolutie.
- Vervagende grenzen
- Verlies van samenhang
- Decadentie en nervositeit
- Malaise, uitputting
- ‘Eindtijd’: Einde der tijden nabij.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
47
Q

Friedrich Nietzsche

A

Friedrich Nietzsche (1844-1900) was een invloedrijke Duitse filosoof, bekend om zijn kritische houding ten opzichte van traditionele moraal, religie en cultuur. Hij wordt vaak geassocieerd met begrippen zoals de ‘wil tot macht’, de ‘Ubermensch’ (het overmenselijke) en het concept van ‘eeuwige terugkeer’. Nietzsche’s filosofie was revolutionair in zijn tijd en heeft een blijvende invloed gehad op de moderne filosofie, literatuur en kunst. Zijn werk “Also sprach Zarathustra” is een van zijn meest bekende werken, waarin hij zijn filosofische ideeën op een poëtische en allegorische manier presenteert, en waarin het concept van de “Ubermensch” centraal staat. De bekende uitspraak “God is dood” komt ook uit dit werk en benadrukt het idee dat traditionele religieuze overtuigingen niet langer relevant zijn in de moderne wereld.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
48
Q

Max Weber

A

Max Weber (1864-1920) was een invloedrijke Duitse socioloog, filosoof en econoom, bekend om zijn bijdragen aan de sociologische theorievorming en zijn analyses van de moderne westerse samenleving. Hij wordt vaak geassocieerd met begrippen zoals de “ijzeren kooi van de rationaliteit” en het concept van de “protestantse arbeidsethos”. Weber’s werk omvat een breed scala aan onderwerpen, waaronder bureaucratie, religie, politiek en economie, en hij wordt beschouwd als een van de grondleggers van de moderne sociologie. Zijn methodologische benadering, die bekend staat als “Verstehen” of begrijpend onderzoek, benadrukte het belang van het begrijpen van de subjectieve betekenissen en motivaties achter menselijk gedrag.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
49
Q

Waarom handelen mensen? (volgens Weber)

A
  • Waarderationeel (bv. religie)
  • Affectief (emotie)
  • Traditioneel (gewoonte)
  • Doelrationeel
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
50
Q

Sigmund Freud

A

Sigmund Freud (1856-1939) was een invloedrijke Oostenrijkse neuroloog en psychiater, bekend als de grondlegger van de psychoanalyse. Zijn werk heeft een diepgaande invloed gehad op de psychologie en de bredere cultuur. Freud ontwikkelde theorieën over het menselijk bewustzijn, onbewuste processen en de rol van de seksualiteit in de menselijke psyche. Zijn ideeën, waaronder concepten als het id, ego en superego, hebben de manier waarop we denken over de geestelijke gezondheid en menselijk gedrag fundamenteel veranderd.

o Die Traumdeutung; de Droomduiding.
- Dromen onderdeel van jouw echte zijn: Onderbewuste.
- Moderne mens onderdrukt zijn driften/echte zijn.  Om de orde in de samenleving te bewaren.
o Das Unbehagen in der Kultur; Het onbehagen in de cultuur.
- Men moet stoom kunnen uitlaten.
- Frisse lucht geven aan de moderne mens.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
51
Q

José Ortega y Gasset

A

José Ortega y Gasset (1883-1955) was een invloedrijke Spaanse filosoof en essayist, bekend om zijn concept van de “massamens” en zijn verdediging van individualisme en persoonlijke vrijheid. Hij benadrukte het belang van persoonlijke verantwoordelijkheid en intellectuele autonomie in een snel veranderende moderne wereld. Ortega y Gasset’s werk heeft een blijvende invloed gehad op de Europese filosofie en de sociaal-politieke discussies van de 20e eeuw.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
52
Q

modernisme

A

o Politiek radicaal, hekel aan burgerlijke maatschappij; cultuurkritiek.
o Kunsten moeten bijdragen aan een betere maatschappij.
o Samenwerkingsverbanden: manifesten.
o Grensoverschrijdend (in esthetisch opzicht): wars van de oude, academische uitgangspunten en opvattingen.
o Liefde voor het onbekende, het experiment.
o Fascinatie voor en inspiratie uit niet-Europese culturen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
53
Q

Abstractie

A

Kunst die niet meer verwijst naar de werkelijkheid. Kunst die gewoon kunst is.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
54
Q

Futurisme

A

o Idee van oorlog en moderniteit.
o Samenleving moet veranderen, maar dit kan alleen door oorlog en techniek.
- Oorlog verwoest al het oude: Nieuw startpunt.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
55
Q

Essentialisme/Existentialisme

A

o O.a. Jean Paul Sartre (1905-1980), Simone de Beauvoir (1908-1986), Albert Camus (1913-1960)
o Existentie gaat vooraf aan essentie: geen God, wetenschap of ideologie biedt de mens uitweg uit absurd bestaan.
- Bevrijding!
o Sterke relativisme modernisme.
o Geïnspireerd door Nietsche.
o De mens moet zelf handelen om betekenis te geven aan bestaan!

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
56
Q

Dekolonisatie

A

ander perspectief op verhoudingen tussen mensen en culturen.
- Idee van dat kennis en inzicht alleen toebehoorde aan West-Europa verdwijnt.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
57
Q

Postkolonialisme

A

studie van (humanitaire, culturele, politieke sociaaleconomische, affectieve…) gevolgen van kolonialisme en imperialisme
- O.a. Frantz Fanon (1925-1961) & Edward Said (1935-2003).
- Kritiek op het idee dat Westerse kennis de enige kennis is.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
58
Q

Postmodernisme

A

(jaren ’70-’90)
o Modernisten geloven dat hun denkbeeld de waarheid is, maar postmodernisten geloven dat er meer waarheden zijn.
- Gebaseerd op het menselijk subject.
o Wat is kennis?
- Menselijke kennis is beperkt en bovendien cultureel bepaald.
o Geen geprivilegieerde methode om toegang te krijgen tot werkelijkheid.
o Geen vaststaande waarheid, identiteit of authenticiteit.
o Waardenpluralisme, twijfel en relativisme.
o Wereld niet meer als eenheid: ieder mens in zijn eigen fragment van de werkelijkheid.
- Bubbel.
o Trump? Gelooft niet in feiten.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
59
Q

Metamodernisme

A

o Nieuwe beweging.
o De behoefte aan nieuwe, kritische op de toekomstgerichte, (door verleden ingegeven) verhalen; nieuwe vormen van cultuurkritiek?
o Maatschappelijke betrokkenheid (o.a. eco- en natuurbewegingen, maar ook Black Lives Matter, #Feesmustfall, antiglobalisten, neonationalisme…).
- Behoefte aan grote bewegingen/ideologieën/perspectieven.
o Hoop om de wereld te kunnen veranderen.
o Diversiteit.
o Ruimte voor groepen die eerder vrijwel onzichtbaar waren, althans in Westerse canon.
o Ook kritiek op herdenkingscultuur!
o Kunst, literatuur, muziek, dans, theater, film, architectuur etc. als middel om dergelijke vormen van betrokkenheid/ kritiek te ventileren.
o Maar ook nieuwe media!

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
60
Q

wederopbouw

A

o Het uur nul.
o Na WO II Europa in puin: letterlijk en figuurlijk.
- Wederopbouw steden, wegen, structuren, maar ook van de politiek, economie en cultuur.
o Opmerkelijk succesvol herstel en stabiliteit: politiek, economisch, sociaal. –> European Renaissance.
o Verklaring: primair resultaat van politieke keuzes (intentionele verklaring; bewust gedaan) = Handboek.
- Via regulering van de economie. –> Verklaring WOII: Crisis ’30.
1. Overheidsinvesteringen en regulering.
2. Marshall Plan.
3. Europese eenwording.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
61
Q

verzorgingsstaat

A

Een verzorgingsstaat is een vorm van samenleving waarin de overheid verantwoordelijk is voor het welzijn van haar burgers door middel van sociale voorzieningen, zoals gezondheidszorg, onderwijs, werkloosheidsuitkeringen en pensioenen. Het doel is om gelijke kansen te bieden, sociale ongelijkheid te verminderen en een vangnet te creëren voor mensen die in nood verkeren.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
62
Q

Marshall Plan

A

1947-1952: 110 miljard euro aan leningen naar West-Europa, vanuit de VS.
- Meehelpen stabiliseren West-Europese economie.  Afzetmarkt.
- Versterken kapitalisme: Communisten wonnen veel stemmen door hun verzet tijdens de oorlog.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
63
Q

Wirtschaftswunder

A

Het “Wirtschaftswunder” is de Duitse term voor het economische wonder dat plaatsvond in West-Duitsland na de Tweede Wereldoorlog, met name in de jaren 1950 en 1960. Dit fenomeen werd gekenmerkt door een snelle economische groei, industriële wederopbouw en een sterke stijging van de levensstandaard. Het Wirtschaftswunder wordt vaak toegeschreven aan factoren zoals Marshallhulp, technologische innovatie, arbeidsethos en overheidsbeleid gericht op economische stabiliteit en groei.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
64
Q

Binnenlandse migratie

A

arme boeren en landarbeiders naar steden en rijkere regio’s (bv in Italië, Spanje en Portugal).

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
65
Q

Transnationale migratie

A

van armere naar rijkere Europese landen, in toenemende mate als officiële ‘gastarbeiders’ op uitnodiging van ondernemers en staten.
- Aanvankelijk van Italië, Spanje en Joegoslavië naar West-Duitsland, Frankrijk, België.
- Later van Turkije, Marokko, Tunesië.

66
Q

Transcontinentale migratie

A

van mensen uit de voormalige koloniën naar (voormalig) ‘moederland’.
- Op basis van burgerrechten.
- Perceptie van dat deze mensen van een ander ras waren.

67
Q

Consumer Revolution

A

Na WO II niet alleen herstel en vooral ingrijpende veranderingen van politieke, economische en sociale structuren, maar ook – daarmee samenhangend – in levensstijl en dagelijks leven.

68
Q

Verklaringen consumer revolution

A
  • -> Wetmatige verklaring ‘buried under the gravestones’: “as the percentage of income spent on necessities such as housing and food declined dramatically, near full employment and high wages meant that more Europeans could buy more things” (zie McKay 947): Noodzakelijk.
  • -> Intentionele verklaring: “Shaken by war and eager to rebuild their homes and families, western European families eagerly embraced”.
  • “Greatly facilitated by the increased use of installment purchasing, which allowed people to buy on credit. With the expansion of social security safeguards reducing the needs to accumulate savings for hard times and old age, ordinary people were increasingly willing to take on debt.”
     Op krediet betalen lang niet toegestaan door de overheid, maar later toch door ondernemers overtuigd.  Lang ook als immoreel gezien. –> Campagne om dit te bevorderen.
  • Maar ook: reclame!
69
Q

Verklaringen voor nieuwe rollen vrouwen na WOII

A
  1. Sterke economische groei ->meer vraag naar arbeid.
  2. Structurele verschuiving van zware industrie (=‘mannenwerk’) naar diensten (‘kunnen vrouwen ook’).
    - Leren.
    - Sociale vaardigheden.
  3. Profiteren van overheidsbeleid m.b.t. onderwijs, zorg enz.
  4. Maar ook: demografische transitie - minder kinderen, meer geld, meer tijd.
    - Eerder trouwen, eerder kinderen, maar minder kinderen.
70
Q

Babyboomgeneratie

A

De babyboomgeneratie, geboren tussen de late jaren 1940 en het midden van de jaren 1960, kwam op in een tijd van sociale verandering en economische bloei. Internationaal ontstonden er subculturen onder jongeren, zoals de ‘Teddyboys’, ‘Halbstarken’, ‘blousons noirs’ en ‘nozems’, die zich onderscheidden van de oudere generatie. Deze generatie werd ook beïnvloed door de Amerikaanse jeugdsubcultuur, met iconische figuren als James Dean en Marlon Brando, en muziekgenres als jazz en rock & roll, vertegenwoordigd door artiesten als Elvis Presley.

De opkomst van de moderne jeugdcultuur, ook wel bekend als de ‘teenager culture’, werd versterkt door het Marshallplan, dat Europa dwong om meer Hollywood-films te vertonen, met daarin rolmodellen voor de moderne jeugdige consumenten. Industrie en adverteerders speelden een cruciale rol in het opschalen van deze cultuur, waarbij reclames behoeftes versterkten en invulling gaven aan de aspiraties van jongeren.

71
Q

De “Tegencultuur” van de “jaren ‘60”

A

o Beweging naar nog meer links.
o De grote protestbewegingen:
- Nieuw Links beweging.
- Studentenprotesten.
- Tweede feministische golf.
- Burgerrechtenbeweging.
- Vredesbeweging.
- Milieubeweging.
- (Homo/LHBT-beweging).
- (Arbeidersbeweging).

72
Q

Gemeenschappelijke noemers in de protestbewegingen

A
  1. Verbeteringen van bestaanszekerheid en vermindering van sociale ongelijkheid gaat niet snel genoeg.
  2. Verbeteringen van bestaanszekerheid en vermindering van sociale ongelijkheid laten de fundamentele weeffouten in de samenleving ongemoeid en houden deze zelfs in stand.
    - Systeemkritiek op kapitalisme en ongelijkheid, seksisme en patriarchaat, institutioneel racisme, neokolonialisme, militair-industrieel complex, ongebreidelde economische groei, milieuvervuiling…
    - Eis om meer individuele vrijheid; meer solidariteit met verdrukten; andere, betere, eerlijker samenleving.
73
Q

Nieuw Links

A

‘Nieuw Links’ verwijst naar een politieke beweging die opkwam in de jaren 1960 en 1970, voornamelijk in West-Europa en de Verenigde Staten. Deze beweging streefde naar een radicale en progressieve agenda, gericht op sociale rechtvaardigheid, anti-autoritarisme, anti-imperialisme en culturele verandering. Het omvatte diverse groepen zoals studentenactivisten, feministen, milieuactivisten en anti-oorlogsactivisten.

74
Q

Herbert Marcuse, One-Dimensional Man (1964)

A

 Repressieve tolerantie – de autoriteiten bieden ons veel vrijheid en we zien relatief weinig gewelddadige repressie op straat, maar repressie van heersende klassen is in onze hoofden en lichamen gaan zitten.
 Onze belangrijkste behoeften – seksueel contact, sociaal contact, politieke inzet als burger – zijn onderdrukt door behoeften aan consumptieartikelen en de illusies die reclames ons voorspiegelen.

75
Q

Guy Debord, La Société du Spectacle (1967)

A

We leven in spektakelmaatschappij, die uit niets anders bestaat dan uit door kapitalisme gecirculeerde beelden/representaties van de werkelijkheid, die zozeer onze werkelijkheid zijn gaan vormen dat we ons authentieke zelf – individueel en groepen – zijn verloren.

76
Q

Roland Barthes, Mythologies (1957).

A

Moderne massacultuur presenteert ideologie en belangen van de bourgeoisie (kapitalisme, establishment) en allerlei vormen van ongelijkheid als ‘normaal’ en ‘vanzelfsprekend’.

77
Q

Simone de Beauvoir, La deuxième sexe (1949)

A

vrouwen zijn gevangen in patriarchaal systeem van ingesleten denkbeelden en praktijken, maar kunnen zich daaruit bevrijden.

78
Q

Betty Fiedman, The Feminine Mystique (1963)

A

huisvrouwen leven in onzichtbare ‘golden cage’ die het hen onmogelijk maakt ‘genuine beings’ te worden.

79
Q

Frantz Fanon, Peau Noire, Masques Blancs (1952), Les Damnés de la Terre (1961)

A

koloniale onderdrukking strekt verder dan politieke onvrijheid en economische uitbuiting -> heeft zich in psychologie en lichamen van gekoloniseerde zwarte mensen genesteld en hen doen geloven en voelen dat ze minderwaardig zouden zijn -> dekolonisatie moet ook een cultureel project worden.

80
Q

Structuralisme

A
  • Moderne mens gevangen in structuren: zichtbare institutionele structuren (scholen, bedrijven, organisaties) en onzichtbare, dieperliggende sociaaleconomische én culturele structuren (mythes in woord en beeld).
  • Behoefte tot agency: autonomer handelen en ‘authentieker’ mens worden.
  • Invloedrijke beweging, ook binnen de historiografie.
81
Q

Rachel Carson, Silent Spring (1962)

A

kritiek op gebruik pesticiden (straks geen zingende vogels meer) en desinformatie door overheid, industrie en reclame.

82
Q

Expressieve politiek

A

uitdruk geven aan een radicaal andere wereld

83
Q

instrumentele politiek

A

een radicaal andere wereld realiseren met de autoriteiten

84
Q

Counter culture

A

Nieuwe collectieve levensstijl, gebaseerd op cultivering van lichamelijke vrijheid en expressie:
o Seksuele vrijheid (bevorderd door anticonceptiepil, 1962).
- Seks voor het huwelijk.
- Openbare naaktheid.
- ‘Vrije seks’.
o Drugs: cannabis (wiet, marihuana, hasj), LSD, speed, enz.
- Lichaam en geest beleven tijdelijke transformatie.
o ‘Rock and roll’.
- Songteksten over seks, drugs (en beetje politiek).
- Muziek: schril, meeslepend, opzwepend.
- Dans: lichamelijke vrijheid en expressie.
o Expressieve kleding: hippie/flower power-look.
- Conspicuous non-consumerist.
- Inspiratie uit o.a. India (‘Hippie-trail’).
o Expressie en communicatie van kernwaarden en normen:
- Vrijheid.
- Doorbreken van taboes.
- ‘Het persoonlijke is politiek’.
o Anti-establishment.
o Antiburgerlijk.
- Zowel tegen de bourgeoisie (elite).
- Als tegen het ‘klootjesvolk’ (kleine burgers).
o Anti-traditioneel/conventioneel.
o ‘Modern’: ‘Wij zijn de nieuwe generatie’, ‘Wij zijn de toekomst’.
o Optimisme, levenskracht, vitalisme (kritisch maar niet pessimistisch).

85
Q

Counter Culture: Vol fascinerende contradicties en inconsistenties

A

o Antiburgerlijk, maar gedragen door kinderen uit middenklasse gezinnen of eerste generatiestudenten die via onderwijs op weg waren naar middenklasse beroepen/inkomens.
o Solidair met arbeiders, maar niet zonder paternalisme en dedain.
- Minder luisteren naar de arbeiders.
o Antiautoritair, maar binnen de protestbeweging flink wat autoritair gedrag en dogmatische ideeën.
o Masculien en patriarchaal: vrouwen mogen meedoen, maar wel vooral om thee te zetten en notulen te typen; vrije seks vooral recht voor mannen.
o Wit geprivilegieerd: sympathie voor burgerrechtenbeweging, maar weinig stem aan mensen van kleur.
o Vrij, individualistisch en non-conformistisch, maar wel collectief, tamelijk uniform en al gauw gevoed door commercie, reclame en popcultuur.

86
Q

Mei 1968

A

In maart 1968 begonnen de protesten op de universiteitscampus van Paris-Nanterre, waar studenten zich verzetten tegen strenge regels, wat resulteerde in protesten en bezettingen na bestraffingen en politieoptreden. Begin mei verplaatsten de protesten zich naar de Sorbonne en Quartier Latin, met confrontaties met de politie en escalatie van geweld. Vakbonden organiseerden een 24-uursstaking uit solidariteit met de studenten, waarbij jonge arbeiders ook hun frustraties over autoritair management uitten en meer autonomie eisten. Premier Pompidou ging gedeeltelijk op de eisen van de studenten in, maar jonge arbeiders wilden meer autonomie en bleven staken, tegen de wil van de vakbonden in. Het land werd lamgelegd door massale stakingen en demonstraties, met politieoptreden en militaire troepen rond Parijs. De gebeurtenissen leidden tot een massale coalitie tussen studenten en arbeiders, terwijl autoriteiten moeite hadden om de situatie onder controle te houden, wat de vraag opriep of de revolte zou uitmonden in een revolutie.

87
Q

Ideologie

A

Een 20e-eeuwse ideologie is een denksysteem dat opkomt als gevolg van de ideologievorming van de 19e eeuw, voortkomend uit gebeurtenissen zoals de Franse Revolutie en de toenemende participatie van burgers in de staatsvorming. In de eerste helft van de 20e eeuw dicteerden klassieke ‘ismen’ alle politieke verhoudingen binnen de natiestaat, waarbij ideologieën zoals communisme zich ontwikkelden tot radicale denkwijzen die oorlog bevorderden. Na 1949, met het einde van de Tweede Wereldoorlog, werd ideologie steeds meer ter discussie gesteld en geproblematiseerd, met het idee dat pragmatische politiek en bureaucratie de toekomst zouden domineren. Een 20e-eeuwse ideologie wordt gekenmerkt door een vast denkkader over de natiestaat, haar heden, verleden en toekomst, en heeft een dogmatisch karakter met een groot machtssysteem.

88
Q

Deelideologie

A

Soort parasiet die op een grote ideologie meelift.

89
Q

Ideologiegeschiedenis

A
  • Ideeënhistorische benadering
  • Denkers/ geschriften
  • Eigenstandige geschiedenis
    (Historische benadering)
90
Q

Constructivistisch

A

o Ideologie als actieve constructie – geen passieve representatie van de werkelijkheid.
o Gaat samen met de nieuwe constructivistische kijk op de geschiedenis in het algemeen: Niet alleen geschiedenis kennen, maar reconstrueren.
o Dilemma’s/vraagstukken:
- ‘Natuurlijke’ aanhang <> Oproep aan groep mensen met gedeeld belang.
- Ideologie construeert de groep < > Groep produceert de ideologie.
- Kracht door steun van de massa < > Steun van de massa door kracht idee.
- Gevangen in ideologisch denksysteem < > agency.
o Belangrijk om over na te denken: Ideologie biedt maar één werkelijkheid.

91
Q

Ideologie begrijpen: Drie uitgangspunten

A
  1. Ideologie is complex, veranderlijk, contextueel.
  2. Ideologie is een construct.
  3. Ideologie ontwikkelt zich in confrontatie met een politiek-economische, maatschappelijke orde.
92
Q

Communisme

A

o Sociologie = 19e eeuws.
o Uniek voor de 20e eeuw: Ideologie materialiseert in een regime.
- Nieuwe dimensie.
o Het communistisch manifest, Friedrich Engels en Karl Marx.
- Gegrond in intellectueel denken.
- Veel dogmatische geschriften.
- Communisme status geloofsleer, maar voor navolgers wel ingewikkeld.

93
Q

Karl Marx

A

Marx’ theorie is complex en evolueert in de tijd, wat resulteert in intellectuele debatten en tegenstrijdigheden binnen zijn werk. Hij onderscheidt zich van zijn voorgangers door een revolutionaire benadering in plaats van een utopische, waarbij hij politieke actie en revolutie als wetmatigheden ziet. Zijn geschiedbeeld benadrukt de natuurlijke voortgang van de samenleving door de ontwikkeling van productiekrachten en klassenstrijd, waarbij elke revolutie de kiem draagt voor de volgende (determinisme/materialisme, vooruitgang/dialectiek). Hij gelooft in een teleologisch eindpunt van de geschiedenis, namelijk de socialistische maatschappij, maar erkent dat problemen nodig zijn voor een revolutie.

94
Q

Revolutionairen

A

houden zich vast aan Marx’ revolutietheorie en wilden deze bevorderen.

95
Q

Revisionisten

A

geloofden in andere manieren om het kapitalisme van binnenuit te hervormen (ook latere Marx). Geloof in een tussenstadium waarin arbeiders actief deelnemen in de politiek om hun eigen lot te verbeteren.

96
Q

Bolsjewistisch communisme

A

Lenins ongeduld en zijn herziening van de revolutionaire theorie worden gekenmerkt door een top-downbenadering, waarbij revolutie van bovenaf wordt afgedwongen op korte termijn als instrument, niet als een onvermijdelijke wetmatigheid. Zijn visie hield in dat eerst de revolutie moest plaatsvinden om de arbeidersstrijd te bevorderen en het kapitalisme te bereiken. Dit hield in dat het communistische regime werd gebruikt om het industrialisme te bevorderen, wat echter problematisch was, waardoor uiteindelijk het communisme moest worden omarmd. Dit werd gekenmerkt door voluntarisme, waarbij de politieke wil een centrale rol speelde.

97
Q

De Revoluties van februari en oktober 1917

A

In Rusland groeide de ontevredenheid onder de bevolking tegenover de autocratische heerschappij van de tsaar, die steeds meer steun verloor. In februari 1917 brak een burgerlijke revolutie uit, gesteund door enkele arbeidsgroepen, die de tsaar dwong af te treden. Maar de situatie bleef instabiel en in oktober 1917 greep Lenin de macht, waarbij hij de burgerlijke liberalen van de troon stootte en een communistisch regime installeerde. Dit leidde tot een burgeroorlog die duurde van 1917 tot 1921, waarbij uiteindelijk de Sovjet-Unie werd gevestigd in 1922.

98
Q

Communisme onder Stalin

A

o Wereldrevolutie losgelaten: socialisme in één land.
o Doorzetten revolutie
- Collectiviseren landbouw.
- Voedselproductie reguleren.
- Ontwikkeling industrie.
o Modernisering afgedwongen met geweld.
- Onder Stalin totalitair karakter.
o Goelag.
- Lenin begon hier al mee.
- Stalin doet dit systematisch en gestructureerd.  Over heel Rusland verspreid (2 miljoen mensen vast).

99
Q

Destalinisatie

A

o Chroetsjovs geheime rede op het 20e partijcongres (1956).
o Excessen bij een juiste strategie.
- Stalins fouten.
o Herontwikkeling communisme:
- Communistische Partij als volkspartij.
- Bredere socialistische agenda.
o Overblijfsel: Behoud status quo Rusland en geen verdere verwesterlijking. –> Verlies inhoudskracht ideologie.

100
Q

Fascisme

A

o Lastig te definiëren als ideologie door een ingewikkeld dilemma als een allesomvattende ideologie.
- Sterk nationalisme wat het niet universeel toepasbaar maakt.
 Uitsluitend.

o Nieuwe ideologie.
o Bewegingsideologie
- Minder dogmatisch, zoals het communisme.
o Ideologie van de praktijk.
- Weinig denkers/geschriften.
o Ideologie zonder ideologen.
- Chaotisch, versnipperd, opportunistisch.
o Revolutionair-utopisch.
o Fascisme – Oorsprong en ideologie, Robin te Slaa.

o Fascistisch utopie:
- Homogene samenleving.
- Moderne samenleving met een sterke hang naar het oergebied (erfgoed).
- Socialistische staat: Staat reguleert de economie.
- Alleen Berlijn, misschien München, voldoen hieraan.
- Eigen verkleuring onder elke leider.

101
Q

Bewegingsideologie

A

Het ideaal is om een politiek-maatschappelijk utopie in stand te zeggen waarvoor de samenleving moet veranderen. – verandering staat centraal.

102
Q

Mussolini’s fascisme

A

In 1919 richtte Mussolini de Fasci Italiani di Combattimento op, wat zich vertaalt naar ‘Italiaanse strijdgroepen’. Mussolini begon zijn politieke carrière als communist, maar zijn beweging trok een divers publiek aan, waaronder oorlogsveteranen, futuristen, kunstenaars en arbeiders, die geloofden in een utopie. In 1922 leidde Mussolini de Mars op Rome, een symbolische machtsdemonstratie waarbij de koning al aan zijn kant stond, wat resulteerde in de oprichting van de fascistische staat Italië. Dit was een revolutionair-utopisch experiment dat sterk anticommunistisch, antidemocratisch en antikapitalistisch was.

103
Q

Hitlers fascisme

A

In 1923 pleegde Hitler de Bierkeller-Putsch, geïnspireerd door de Mars op Rome, wat resulteerde in zijn arrestatie. In 1925 publiceerde hij Mein Kampf, een werk dat zowel ideehistorisch als realpolitik kan worden beschouwd. In 1932 vond de Reichstag-brand plaats, gevolgd door de Machtergreifung in 1933, waarbij Hitler aan de macht kwam. In 1938 vond de Reichskristallnacht plaats. De ideologie van Hitler was anti-ideologisch in vergelijking met Mussolini, maar nationalistisch, antisemitisch en gekenmerkt door völkische elementen.

104
Q

Völkische element

A

(natuur en cultuur) én streven naar moderniteit (industrie en snelwegen) –> Typisch Duits fascisme.

105
Q

democratie

A

o Traditioneel het domein van politieke filosofie en politicologie.
o Essentially contested concept: Per definitie geen overeenstemming over wat democratie is.
- Kenmerk.
o Consensus: Heersen door het volk.
o Lange geschiedenis van definities.
o Joseph Schumpeter: Geen doel, maar middel om besluitvorming te stimuleren.
- Idee van besluitvormingsmacht bij burgers die via vrije competitie hun vrije stem kunnen laten horen.
- Niet alle vrije burgers, maar een institutionele overeenkomst.  Representatieve democratie.

106
Q

Representatieve democratie

A

o Een aantal burgers die een mandaat hebben gekregen om zich uit te spreken voor alle burgers.
- Hoe die representatie eruitziet is discutabel.
- Relatie tussen kiezers en verkozenen?
o Uitdrukken wat niet ‘is’.
o Symbool staan voor.
o Het abstracte concrete gemaakt.
- Als representant sta je symbool voor de belangen en ideeën van een groep.

107
Q

Klassiek parlementair

A
  • Onafhankelijke relatie: Gekozen door, handelen voor, maar niet een marionet van.
  • Individueel.
  • Acting for (voor).
  • Gemachtigde/ trustee.
108
Q

Partijendemocratie

A
  • Relatie op basis van program.
  • Sociale groep.
  • Standing for (namens).
  • Lasthebber/ delegate.
109
Q

Partijendemocratie – Mediacratie

A
  • Relatie op basis van gelijkenis.
  • Sociale groep.
  • Standing for (van het volk, namens het volk).
  • Gemachtigde/ trustee.
110
Q

Drie golven van democratisering

A

Historici vertellen over hun eigen tijd en de toekomst.
1. 18e eeuw: Amerikaanse en Franse Revoluties.
2. Na 1945: liberale democratieën in West-Europa.
3. Jaren 1970-1980: overwinning op de Zuid-Europese dictaturen.

111
Q

Directe democratie

A
  • Referenda.
  • Rechtstreeks gekozen (of af te zetten) bestuurders.
112
Q

Deliberatieve democratie

A
  • Sociaal overleg.
     Tussen werkgevers en werknemers.
     Maatschappelijke actoren.
  • Burgerraden.
113
Q

Weimar Republiek

A

De Weimar Republiek was de democratische regering van Duitsland die ontstond na de Eerste Wereldoorlog en werd opgericht in de stad Weimar in 1919. Het was een periode van politieke onrust, economische uitdagingen en culturele vernieuwing, gekenmerkt door een parlementair systeem, sociale hervormingen en constitutionele vrijheden. De Weimar Republiek eindigde in 1933 toen Adolf Hitler aan de macht kwam en de nazi-dictatuur vestigde.

114
Q

Radicale volksdemocratie

A

Communisten

115
Q

Corporatistische democratie

A

Christendemocratie: Minder volksinvloed.

116
Q

Partijpluralisme

A
  • Coalities om te voorkomen dat één stroming de overhand krijgt.
  • Verschillende groepen gerepresenteerd.
117
Q

Recente geschiedenis van migratie in Europa

A

o 1950-1973 (p.965)
- Aantrekken gastarbeiders (Zuid-Europa), steeds vaker van buiten Europa
- Dekolonisatie (verliep moeizaam)
- Oost-West migratie (o.a. na crises in het Oostblok)
o 1973-1989
- Oost-West migratie
- Oliecrisis leidt tot beperking arbeidsmigratie (p.984)
- Verschuiving naar gezinshereniging (vastgelegd als mensenrecht 1961)
- Retourmigratie Zuid-Europeanen
- Toenemend verzet tegen migranten en meer aandacht voor integratiebeleid
 Migranten niet goed geïntegreerd
o 1989-nu (p.1024)
- Oost-West migratie (met name uit voormalige Sovjetunie)
- Toenemende migratie naar Zuid-Europa
 Geen migratiebeleid
- EU: afschaffen binnengrenzen 1992, toenemende afsluiting buitengrenzen
- Toename asielzoekers door conflicten en migratiebeperkingen
- Globalisering: mobiliteit o.a. kenniswerkers

118
Q

Hein de Haas

A

o (1969) socioloog, UvA en Maastricht
o Focust vooral op US en GB
o 22 ‘mythen’  Weerlegd of omgebogen
- Ook linkse mythen
o ‘De weg voorwaarts’
o Migratie is niet goed of slecht, het is onderdeel van het menselijk leven.
- Problemen niet onder de tafel geschoven.

119
Q

Bedreiging: Mythe 1 – We leven in tijden van ongekende massamigratie

A

o Geschiedenis: Constante stroom vanuit EU naar de rest van de wereld.
o Uniek: EU niet langer een eenrichtingsmigratie.
o Beeldvorming: we maken een ‘migratiecrisis’ mee.
o Maar:
- Globaal is het percentage internationale migranten laag en stabiel
- Vooral de richting van migratiestromen is veranderd: Europa levert minder emigranten en trekt immigranten van buiten Europa
- De meeste migratie is over korte afstand: 80% van alle migranten ter wereld zijn binnenlandse migranten
- Gaat mobiliteit zelfs afnemen?
 Mechanisering

120
Q

Bedreiging. Mythe 2 Illegale migratie loopt uit de hand

A

o Beeldvorming: ‘zwermen’ illegale migranten
o Maar:
- De meeste immigranten in de 20e eeuw zijn geworven voor arbeid
- De meeste migranten (97%) van buiten Europa komen legaal
- Illegale migratie naar VS en Europa neemt niet (sterk) toe
- De meeste ‘illegalen’ zijn ook gewenste arbeidskrachten

121
Q

Bedreiging. Mythe 3 De wereld kampt met een vluchtelingencrisis

A

o Beeldvorming: de aantallen (echte en ‘nep’) asielzoekers groeien ons boven het hoofd
o Maar:
- De globale aantallen vluchtelingen nemen niet toe
- En ze blijven overwegend dicht bij huis (eigen regio)
- Geen bewijs voor meer ‘nep’ asielzoekers (inwilligingspercentages stabiel)
- UNHCR overdrijft cijfers
 Meer landen meegenomen = meer asielzoekers
- De meeste vluchtelingenstromen ontstaan door oorlogen
- Maar die worden steeds minder hevig
o » het gaat om een politieke crisis «

122
Q

Bedreiging. Mythe 4 Onze samenlevingen zijn diverser dan ooit

A

o Beeldvorming: toenemende diversiteit bedreigt sociale cohesie
o Maar:
- Europa en de VS zijn al heel lang ‘divers’
 …en worden juist minder divers door natievorming en globalisering
- Sociale cohesie hangt niet samen met etnische diversiteit
 (Maar eerder met ongelijkheid)

123
Q

Bedreiging. Mythe 10 De integratie van migranten is mislukt

A

o Beeldvorming: multiculturalisme is mislukt
o Maar:
- Op de lange termijn is integratie juist een succes. Verschillen in opleidingsniveau in de 2e generatie komt vooral door opleidingsniveau ouders (=klasse), niet cultuur
- Maar positie op de arbeidsmarkt is slecht door discriminatie
- In het algemeen, maar vooral in VK en US doen 2e en 3e generatie het goed (of beter dan ‘autochtonen’), maar er is ook sprake van gesegmenteerde of zelfs neerwaartse assimilatie
 Gesegmenteerd: “Goed” migrantennetwerk.
 Neerwaarts: “Fout” migrantennetwerk.
- Integratiebeleid werkt het best wanneer toegang tot werk en burgerschap wordt geboden
- Maar ‘multiculturalisme’ in de zin van ‘terugkeerbeleid’ is mislukt
 Programma vroeger om migranten hun eigen cultuur te laten behouden.  Zodat ze makkelijker terug naar “hun eigen land” konden.

124
Q

Bedreiging. Mythe 12 Immigratie doet de criminaliteit stijgen

A

o Beeldvorming: door illegale migratie stijgen misdaadcijfers
o Maar: (VS) immigratie hangt eerder samen met lagere cijfers qua (gewelds)misdrijven
- Door sociale controle in etnische enclaves; positieve selectie migranten, conservatisme
- Illegale migranten willen buiten beeld blijven: hebben de laagste misdaadcijfers
- ‘Neerwaartse assimilatie’ versterkt door etnisch profileren
 Neerwaarts proces

125
Q

Bedreiging. Mythe 18. De publieke opinie heeft genoeg van immigratie

A

o Beeldvorming: de publieke opinie keert zich tegen immigratie
o Maar: men wordt juist steeds positiever over migratie
- (Mogelijk een ‘generatie effect’)
- De contacthypothese: vooroordelen nemen af bij meer contacten
- (Dus landen met weinig migranten zijn het meest xenofoob)

126
Q

Armoede en migratie. Mythe 5 Ontwikkeling van arme landen remt migratie af

A

o Beeldvorming: ontwikkelingshulp voorkomt migratiestromen
o Maar: als arme landen zich ontwikkelen neemt migratie toe.
- De geschiedenis laat zien: ontwikkeling leidt aanvankelijk tot meer migratie. Met name van het platteland naar de stad
- Deze ‘paradox’ is te verklaren met het capaciteiten-aspiratiemodel
 Armste landen hebben de mogelijkheid tot migratie niet.
 Rijkste landen hebben de behoefte om te migreren niet.

127
Q

Armoede en migratie. Mythe 6. Emigratie is een wanhopige vlucht uit de ellende

A

o Beeldvorming: migranten zijn slachtoffers van ellende en desinformatie
o Maar:
- Hun vertrek was meestal een investering, gebaseerd op rationele keuze (zoals inzicht in loonverschillen)
- En waarvoor ze zich in de schulden steken
- Hun overboekingen overtreffen ruimschoots ontwikkelingshulp

128
Q

Armoede en migratie. Mythe 13. Emigratie leidt tot een braindrain

A

o Beeldvorming: door emigratie van kenniswerkers gaan arme landen verder achteruit
o Maar:
- Talent vertrekt niet massaal (behalve uit enkele kleine landen)
- Krijgen kennismigranten zo de ‘schuld’ van armoede?
o Emigratie kan zelfs leiden tot braingain in de zendende landen
- (Migratiekans motiveert investering in onderwijs+ overboekingen+ terugkeer)
o Het effect van ‘social remittances’: migranten verspreiden ook nieuwe ideeën in hun thuisland
- Zoals man-vrouw verhoudingen

129
Q

Economie. Mythe 8 Immigranten pikken banen in en drukken de lonen

A

o Beeldvorming: Mensen met onzekere en laagbetaalde banen worden beconcurreerd door migranten
o Maar: migratie neemt toe als de werkgelegenheid stijgt
o Hoe economische oorzaken en gevolgen (werkgelegenheid en lonen) te scheiden?
- Debat over de Mariel boatlift (1980) van Cuba naar Miami: geen duidelijke conclusie
- Oost-Duitsers naar West-Duitsland en Syriërs naar Turkije: tijdelijke verhoging werkloosheid, geen effect op lonen
o Komst van arbeidsmigranten hebben vrij geringe effecten:
- Benadeelt (enigszins) gevestigde migranten en jongeren
- Verlaagt prijzen van veel diensten
o Migratie schept ook werkgelegenheid
- Ze stellen anderen in staat productiever te zijn,
- Ze zijn ook consumenten
- Kunnen innovatie brengen
o ‘Immigrantenbanen’

130
Q

Economie. Mythe 9. Migratie ondermijnt de verzorgingsstaat

A

o Beeldvorming: door de komst van (arme) migranten zal het stelsel van sociale zekerheid bezwijken
o Maar:
- Belastingbijdragen van en overheidskosten van migranten zijn vrijwel in evenwicht
 (Licht positief in bv VS, UK, NL en licht negatief in bv Zweden en België)
 Effect is sterker positief in de tweede generatie
- Uitkeringen werken niet als magneet
- Ongedocumenteerde migranten leveren in sommige landen (VS, Zuid-Europa) het meest op voor de overheid
- Huisvesting is een probleem geworden door tekort aan sociale woningbouw (neoliberalisme)
- Door arbeid in zorg, kinderopvang ondersteunen migranten de verzorgingsstaat

131
Q

Roze bril. Mythe 14 Immigratie is goed voor iedereen

A

o Beeldvorming: mobiliteit van arbeid is één van de pijlers van de vrijemarkteconomie (o.a. Wereldbank) en levert een win-win-win situatie op
o Maar:
- Dit beeld is te rooskleurig: de bestemmingslanden profiteren het meest, de armste landen en de armste mensen niet
- In de ontvangende landen profiteren de rijkeren veel meer van migratie dan armeren, en hebben minder ‘overlast’
- Sociale en culturele impact is belangrijker dan economische voor-of nadelen

132
Q

Roze bril. Mythe 15 Immigratie is een oplossing voor de vergrijzing

A

o Beeldvorming: in veel landen worden te weinig kinderen geboren, bevolkingskrimp dreigt, en migranten zijn nodig om de gevolgen van vergrijzing op te vangen.
o Maar:
- Het komt niet uit: immigratie zou jaarlijks 5-10x zoveel moeten zijn als nu
- Migranten worden ook ouder en krijgen (vanaf de tweede generatie) ook weinig kinderen
- Migratie hangt vooral samen met economische, niet met demografische ontwikkelingen.
 Er is geen ‘automatisme’ waarbij bevolkingsdruk leidt tot emigratie
- Er is geen ‘onbeperkt arbeidsaanbod’: in de herkomstlanden daalt de vruchtbaarheid ook sterk

133
Q

Babybust

A

 Na babyboom babybust: onder vruchtbaarheid van 2.1 = krimpende bevolking.
 Oorzaken algemeen:
* Economische en culturele veranderingen: ouderschap als keuze
* Maar uitstel kinderen krijgen door moeilijke combinatie werk-ouderschap
* Anticonceptie
* Economische crisis versterkt de daling
 Gevolg: Bevolkingsdaling (in Europa) dreigt!
* Waarom grote verschillen binnen Europa? Laagste vruchtbaarheid:
* Waar jongeren het moeilijkst de arbeidsmarkt op komen
* Waar weinig gezinsbeleid/voorzieningen zijn
* Waar de gender-revolutie nog in de eerste fase is
* Waar al heel lang een ‘collectivistisch familiesysteem’ bestaat
 Oplossing: bevolkingspolitiek? Beleidsbaby’s
* Conceptiewedstrijd Ulyanovsk
* Overal experimenten met Ouderschapsverlof, lagere kosten kinderdagverblijf (Frankrijk e.a..), belastingverlaging gezinnen (Duitsland), betaling vrouwen per kind (Polen) of gezin (Italië)

134
Q

Vergrijzing

A

 Door: ontgroening (langdurig weinig kinderen) en stijging van de levensverwachting
 ‘Demografisch dividend’ (meer werkenden dan gepensioneerden) wordt te klein
* Gevolgen voor pensioenstelsels, ruimtelijke ordening, arbeidsmarkt
* Voor internationale concurrentieverhoudingen
 Ouderen buiten Europa afhankelijk van werk, (inwonen bij) hun kinderen en liefdadigheid
 Oplossingen: meer kinderen, gezonder oud worden, langer doorwerken, immigratie (??)

135
Q

Politiek. Mythe 16. De grenzen gaan steeds verder dicht

A

o Beeldvorming: regeringen sluiten steeds meer de grenzen
o Maar:
- Het beleid is liberaler geworden (1900-2015)
 Vooral door lobby van bedrijven
 Dat blijkt ook uit geringe controle bij bedrijven
 En door uitbreiding mensenrechten
- Een trilemma (economie, bevolking, mensenrechten)
1. Economie laten groeien en bedrijven de mogelijkheid geven om aan arbeid te komen.
2. Niet eenzijdig mensenrechtenverdragen terugdraaien.
3. Symboolpolitiek naar buiten: Doen alsof je migratie afhoudt.

136
Q

Politiek. Mythe 21 Migratierestricties reduceren migratie

A

o Beeldvorming: restricties van bv. 1960/70 op gastarbeid e.d. houden migratie in toom
o Maar: beperkingen leiden juist tot méér migratie
- Door het waterbedeffect: Ze kiezen gewoon een andere route
- Door illegalisering (o.a. via overstaying)
 Via een toeristenvisum binnengekomen
- Door een ‘Nu of nooit’ effect (vgl. Suriname, Brits en Frans-Guyana)
- Door onderbreken van circulatie
 Stoppen terugkeermigratie
o Verdwijnen van binnengrenzen EU heeft geen grote stroom op gang gebracht; het versterken van de buitengrenzen wel

137
Q

Inkomen

A

(maandelijks) salaris, uitkering, rente

138
Q

Vermogen

A

saldo bezittingen en schulden

139
Q

Gini coëfficiënt

A

Maatstaf om verdeling in een economie te bestuderen

140
Q

Verklaring ongelijkheidstrends volgens Scheidel (2017)

A

o Zelfverrijking is de motor van de economie, maar soms vinden er rampen plaats
o Rondgang door de wereldgeschiedenis laat zien dat ongelijkheid alleen afneemt door:
- Grote oorlogen& massamobilisatie (voorbeeld Japan)
- Grote revoluties
- Pandemieën
- Instorten van staten

141
Q

Verklaring ongelijkheidstrends volgens Piketty 2013

A

o Piketty Kapitaal in de 21e eeuw baseert zich op grote, internationaal vergelijkend datasets van enkele westerse landen
o ‘Wet’: rente op vermogen (r) groeit sneller dan economie (g)
o Behalve in periode van hoge belastingen of hele snelle groei

142
Q

Verklaring ongelijkheidstrends in Pinker Enlightenment Now 2017

A

o Optimistisch over alle problemen in de wereld
o Neoliberalisme:
- Thatcher & Reagan
- Afbouwen verzorgingsstaat
o Power couples = Opleidingshomogenie
o IT-revolutie: Mensen verliezen hun banen in de maakindustrie en komen in de dienstensector terecht
o Globalisering:
- Verliezers: Lage middenklasse
- Winnaars: Eigenaren grote bedrijven

143
Q

Verklaring toenemende ongelijkheid na 1980, Piketty 2019

A

o Neoliberalisme: belastingverlaging rijken en uitholling verzorgingsstaat
o Oost-Europa: laboratorium voor hyperkapitalisme
o Lagere klassen stemmen steeds minder
o Linkse partijen zijn meer voor de opgeleide middenklasse
o Rechtse partijen trekken meer de lagere klassen, maar eerder met nationalistisch ingevulde bescherming van sociale status

144
Q

Vormen van ongelijkheid (Therborn 2013)

A

o Mensen zijn organismen, personen en actoren
o Ongelijkheid is daarom te onderscheiden in:
- Levensverwachting: (biologische ongelijkheid)
- Vrijheid, autonomie, waardigheid (existentiële ongelijkheid)
- Hulpbronnen (economische ongelijkheid)

145
Q

Ongelijkheid in vier vormen van ‘kapitaal’

A

o Economisch
o Sociaal:
- Wat voor netwerk heb je eigen?
o Cultureel
- Levensstijl
- Voornamen, hoe vaak bezoek je een concert, kan je duurzaam voedsel kopen, etc.
o Persoonlijk
- Mentale gezondheid, uiterlijk, BMI

146
Q

Is ongelijkheid een probleem? Nee

A

Nee volgens Steven Pinker, Enlightenment now (2018)
1. Ongelijkheid is eigenlijk geen probleem; armoede is dat wel.
- Maar de onderste x % is sowieso veel rijker dan vroeger
2. Nieuw onderzoek wijst op positief effect van ongelijkheid (=hoop) op geluk
3. Schattingen van wereldwijde ongelijkheid wijzen op recente daling

147
Q

Is ongelijkheid een probleem? Ja

A

Ja, relatieve ongelijkheid is een maatschappelijk probleem
o Wilkinson en Pickett:
- Ongelijkheid leidt tot sociale problemen: Mensen gevoelig voor status
o En verminderde sociale mobiliteit, dus minder kansen
o Het heeft negatieve gevolgen voor arm én rijk door ‘sociale vergelijkingsangst’

148
Q

Transitional justice

A

Behoefte aan rechtsherstel en rechtsorde, men moet weer vertrouwen krijgen in de rechtsspraak.

o Verschillende aspecten transitional justice:
- Accountability: waarheidsvinding, vervolging
 Op zoek naar antwoorden op de vraag: Wat is er eigenlijk gebeurd? Wie draagt de verantwoordelijkheid en moeten diegenen eigenlijk gestraft worden?
- Erkenning van onrecht, herstel waardigheid
- Herstel van instituties en vertrouwen in instituties

149
Q

Herinnerings- en herdenkingscultuur

A

Als groep of individu stilstaan bij wat er is gebeurd, zoals bij herdenkingsplaatsen.

150
Q

State simplifications

A

bevolkingspolitiek, statelijke projecten in de industrie en landbouw: hfd 27: hongersnood door collectivisatie in Oekraïne: ‘Holodomor’
- Vormen van politiek/beleid van bovenaf die worden opgelegd aan burgers waarbij er geen oog is voor het welzijn en welbevinden van die burgers. Bijvoorbeeld:
 Bevolkingspolitiek.
 Statelijke projecten in de industrie en landbouw, zoals de collectivisering in de Sovjet-Unie.

151
Q

tribunalen

A

Tribunalen zijn gerechtelijke instanties die zijn opgericht om specifieke rechtszaken of juridische kwesties te behandelen. Ze hebben vaak een gespecialiseerde jurisdictie en kunnen worden ingesteld op internationaal, nationaal of lokaal niveau om verschillende soorten zaken te behandelen, zoals oorlogsmisdaden, mensenrechtenschendingen, of geschillen tussen staten.

152
Q

waarheidscommissies

A

Waarheidscommissies zijn officiële organen die zijn opgericht om vermeende schendingen van mensenrechten of misdaden tegen de menselijkheid te onderzoeken, vaak na periodes van conflict of onderdrukking. Ze streven naar waarheidsvinding door het verzamelen van getuigenissen en bewijsmateriaal, met als doel verzoening, gerechtigheid en historische rechtvaardigheid te bevorderen.

153
Q

Retributieve rechtsspraak

A

Boetedoening, het betalen/goedmaken van je schuld. – Vervolgingen.

154
Q

Restauratieve Rechtspraak

A

Herstellen van contacten, het verzoenen van daders en slachtoffers

155
Q

Proces van Neurenberg

A

1945-1946: Nazikopstukken vervolgd voor hun wreedheden tegen de wereldvrede.

156
Q

etnisch zuiveren

A

verdrijven van een ras

157
Q

genocide

A

uitmoorden van een ras

158
Q

Eichmann

A

o Belangrijke architect van de Holocaust.
o Vluchtte en werd opgepakt en berecht in Jeruzalem.
o Hield vele intellectuelen bezig.
- Hannah Arendt: Eichmann in Jeruzalem – De banaliteit van het kwaad.
 Hoe kon een man die er zo onschuldig uitzag, zoveel wreedheden hebben gepleegd?
o Een van de eerste tribunalen waarbij de media zo nadrukkelijk aanwezig was en verslag van deed.
o Slachtoffers mochten getuigen voor de rechter.
- Is gebleven.

159
Q

Popular Justice

A

genoegdoening, wraak buiten de rechtszaal om
o Men neemt het heft in eigen hand

160
Q

Herdenken

A

o Dat wat er wordt herinnerd
o En de vormen waarin de herinnering is gegoten
o Hoe en onder welke omstandigheden krijgt herdenken vorm?
o En wie herdenkt wat op welke wijze? Privé/ openbaar?
o Door de overheid ingesteld of op particulier initiatief?
o Locatie, ritueel
o Herinneringsgemeenschap
o ‘Plaats van herinnering’, lieu de mémoire (Pierre Nora)
- Plekken waar herinneringen worden opgeroepen, zoals het paleis op de Dam.
- Plekken waar grote gebeurtenissen hebben plaatsgevonden, zoals de Bastille.

161
Q

Vergangenheitsbewältigung

A

Duitsland een eigen herinneringscultuur

162
Q

Postmemory

A

Geschiedenis, herinnering en reflectie van latere generaties