Neurologie thema 8, 9 en 12 Flashcards

1
Q

Wat zijn de onderdelen van het cerebellum?

A
Cerebrocerebellum (laatst in ontwikkeling) ,
Spinocerebellum
Vermis
Inkeping boven: Primary fissure
Anterior lobe
Posterior lobe
Vestibulocerebellum 
inkeping onder: post lateral fissure
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Wat doet Cerebrocerebellum

A

Planning en initiëren beweging, Laatst in ontwikkeling > bij mens sterk ontwikkeld. Zit aan de mediale zijde van het cerebellum

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Wat doet het Spinocerebellum

A

Ontvangen informatie over ledematen positie en gevoel/touch/pressure informatie vanaf het ruggemerg , zit tussen de cerebrocerebellum en de vermis

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Vermis

A

Middellijn cerebellum > postuur van lichaam, beweging en oogbeweging

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Vestibulocerebellum

A

Onderste gedeelte cerebellum > betrokken bij evenwicht, Balans en houding

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Lagen van cerebellum

A

Moleculaire laag > parallel fibers, Purkinje cell layer > purkinje cellen en basket cellen, Ganular layer > granulacellen en golgicellen, deep cerebellar layer > mossy fibers, climbingfibers (gaan door alle cellagen heen)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Wat zijn purkinje cellen?

A

Dit zijn hele grote cellen met grote uitlopers en vormen de hoeksteen van het cerebellum, ze hebben input van 2 kanten naemlijk de inferior olive (+) en via de mossyfibers > granula > parallel

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Beschrijf hoe de input naar de purkinjecellen gaat vanaf de mossy fibers

A

Er zijn relatief weinig mossy fibers ten opzichte van granula cellen, dit wordt ook wel divergentie genoemd. Er zijn relatief veel granula cellen ten opzichte van purkinje cellen > dit wordt ook wel convergentie genoemd. De divergentie en de convergentie dragen samen bij aan de rekenkracht van het cerebellum

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Hoe zit het cerebellum aan het brein verbonden?

A

Door middel van peduncle cellen, er zijn Superior, middle en inferior peduncle cellen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Hoe gaat de anterograde loop? Efferent

A

Signalen gaan van cerebellum naar cerebrum via de superior peduncles

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Hoe gaat de retrograde lope? Afferent

A

Pons > pontine mossy fibers > Middle pudencle > cerebellum

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Hoe gaat de proprioceptive loop?

A

Climbing fibers > inferior olive > inferior peduncle > cerebellum

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Wat zijn de belangrijkste symptomen van ataxie?

A

Moeilijkheden met; balans, lopen, praten, slikken, schrijven, eten en zicht

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Wat zijn de belangrijkste symptomen van dystonia?

A

Ongecontroleerde spierkram en spasme, delen van het lichaam twisten in ongewonen positie, last van tremor en ongecontroleerd knipperen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Hoe komt een vrijwillige beweging tot stand?

A

Hierbij wordt er een idee bedacht, dit gaat naar de corticale associatie regio welke informatie stuurt naar de basale nuclei (om bij te sturen), naar het cerebellum (om bij te sturen) en naar de motorcortex > vanuit de motorcortex wordt er een signaal naar de spieren gestuurd en vindt er feedback plaats van het cerebellum

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Neuronale controle van een beweging

A
  1. Sensorische input
  2. planning / keuze maken
  3. coordinatie en timing (cerebellum input)
  4. corticospinale tract naar skeletspieren
  5. extrapyramidal invloed op houding en balans
  6. feedback en correctie
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Grove indeling cerebellum

A

Meer naar de zijkant toe > motor planning
Centrale gedeelte > uitvoeren van een beweging
vestibulocerebellum > balans en oogbeweging

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Verschillende houdingsreflexen

A

Proprioceptie > direct naar het cerebellum
vestibular info > direcht naar cerebellum (evenwicht)
Visual info > via cerebrale cortex

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

Verschillende fasen van slaap benoemen

A

REM > Rapid eye movement, stil behalve ogen en ademhaling > er is een lage amplitude en een hoge frequentie
Slow wave sleep > verandering van houding, hoge amplitude lage frequentie
Wakker > lage amplitude en een hoge frequentie

20
Q

Uit hoeveel cycli bestaat een succesvolle slaap ongeveer

A

2 a 3 cycli

21
Q

Benoem de redenen waarom we slapen

A
  1. Conserveren van energie
  2. Vermijden predatoren
  3. Lichaam de kans geven om te herstellen
  4. verbeten/ondersteunen immuunsysteem
  5. verwijderen van afval in CSF
  6. Verwerken van informatie
22
Q

Waardoor wordt het circaadiaans ritme geregeld?

A

Door de suprachiasmatische nucleus (SCN)

23
Q

Welke eiwitten maakt SCN en waarvan vindt er dan transcriptie plaats?

A

CLOCK en BMAL, zorgen voor de transcriptie van PER en CRY welke CLOCK en BMAL weer afremmen> moleculaire biologische klok. cellen synchroniseren gelijk

24
Q

Benoem de neuromoduletoire stoffen die zorgen voor een waaktoestand van het brein

A
  1. acetylcholine - pontine nuclei
  2. dopamine - ventral tegmental area
  3. serotonine - raphe nuclei
  4. norepiniphrine - locus coeruleus
25
Q

Wat doet VLPO

A

Stuurt remmende GABA signalen naar de 4 moduletoire systemen die zorgen voor een waaktoestand in het brein en stuurt signalen naar de hypothalamus

26
Q

wat doet Hypocretine (orexin)

A

Stimuleerd de verschillende kernen die vervolgens VLPO remmen

27
Q

Wat gebeurd er wanneer men gaat slapen?

A

De verschillende VLPO remt de kernen en remt hypocretine waardoor er slaap geïnduceerd wordt

28
Q

Wat zijn de symptomen van narcolepsie?

A

Overmatig slaperigheid
Kataplexie, hallicunaties, slaapverlamming
verstoorde nachtslaap

29
Q

Wat is er aan de hand met mensen met narcolepsie type 1?

A

Deze mensen hebben een vermindering van orexin/hypocretine

30
Q

Wat is een emotie?

A

Een bewuste mentale reactie dat wordt ervaren als een gevoel. Er zijn positieve emoties en negatieve emoties waarbij positieve emoties leiden tot motivatie (men wilt dit graag) en negatieve emoties leiden tot terugtrekken (men wilt dit niet)

31
Q

Noem een voorbeeld van een aangeboren emotie reflex

A

bang zijn voor een groot object

32
Q

Noem een voorbeeld van een aangeleerde emotionele reflex

A

bang zijn voor een spin

33
Q

Beschrijf een positieve emotie

A

Dit leidt tot motivatie, hetgeen wat er voor zorgt dat je naar een uitkomst werkt wat je iets gaat opleveren

34
Q

Wat is incentive behavior?

A

Hetgeen wat er voor zorgt dat je naar een bepaalde uitkomst toewerkt wat je iets gaat opleveren (reward)

35
Q

Wat is het verschil tussen Fear en Anxiety

A

Fear is een angst met een concrete herkomst (hierbij speelt de amygdala een grote rol) dit is echt een fobie

Anxiety is extreme worry about harmfull events hierbij speelt juist de prefrontale cortex een grote rol

36
Q

Hoe wordt bepaald of iets plezierig is?

A

De ventral tegmental area zorgt voor een dopaminerge modulatie wat de nucleus accumbens beinvloed en de nucleus accubmens bepaald vervolgens of iets plezierig is

37
Q

Leg uit wat de Amygdala, prefrontale cortex en de hippocampus te maken hebben met emotie

A

De amygdala is het geheugen van emotie
de prefronale cortex stuurt gedrag aan en beordeeld de situatie
de hippocampus draagt bij aan het geheugen van emotie

38
Q

Wat doet de ventrum pallidum?

A

Reguleert motor output > wanneer de prefrontale cortex besloten heeft iets te doen, bijvoorbeeld het eten van een taart reguleert het ventrum pallidum dat de motor bewegingen tot stand komen

39
Q

Wat is een verslaving?

A

Psychische of fysieke afhankelijkheid van een psychoactive substance

40
Q

Wat is er verstoord bij iemand met een verslaving?

A

De prefrontale cortex, (maakt normaal een balans tussen beschouwen en nemen) en de nucleus accumbens dit liedt tot een negatieve emotionele status

41
Q

Wat zijn de criteria van een verslaving?

A

Drugs > dit is een positieve reinforcer < induceert een fijn gevoel
Habit > geconditioneerde positieve reinforcer > contex waarin het gebeurd bijvoorbeeld een feestje
Abstinance > negatieve reinforcer > dit zijn de afkickverschijnselen zoals ontrust misselijk en koorts

42
Q

Benoem het brain circuit van een positieve emotie

A

Nucleus accumens vindt iets prettig > laat dopamine vrij als respons op een goede stimuli > richting gedrag dat een goede uitkomst heeft (incentive behavior)
VTA > Kijkt of het gedrag klopt met uitvoeren en combineert de prefrontale cortex met het gedrag zelf en besluit of het klopt of dat het een fout was geweest. Amygdala kijkt naar geheugen en vorige ervaringen en ventral pallidum stimuleert motor output

43
Q

Wat zijn de 3 stages van een verslaving

A
  1. Binge / intoxication (eerste keer gebruiken)
  2. Withdrawal / negative effects
  3. Preoccupation / anticipation (crvaing)
44
Q

Wat houden de stages van verslaving in en welke gebieden zijn daarbij betrokken

A
  1. Binge / intoxication (eerste keer gebruiken) > dorsal striatum en nucleus accumbens
  2. Withdrawal / negative effects > nucleus accumbens en centrale amygdala en hersenstam > afkick verschijnselen
  3. Preoccupation / anticipation (crvaing) > het realiseren van de negatieve effecten en de bewust wording om weer drugs te nemen
    Amygdala hippocampus en prefrontale cortex
45
Q

Wat houdt anhedonia in?

A

Situatie waarbij er een afwezigheid is van plezier en een gebrek aan interesse/ geluk

46
Q

Wat voor vormen van anhedonia zijn er?

A

Sociale anhedonia, seksuele anhedonia

47
Q

Wat kan een oorzaak zijn van anhedonia?

A

Depressie, hormonen, drugs, of een spinal cord leasie