Nederlands woordenschat Flashcards
1
Q
Agressor
A
Aanvaller
2
Q
Beklijven
A
Duurzaamworden
3
Q
Berouw
A
Spijt
4
Q
Baren
A
Kind ter wereld brengen, veroorzaken
5
Q
Hypochrondisch
A
Bang zijn dat je een erge ziekte heb
6
Q
In de trant van
A
Op de manier van
7
Q
Materieel
A
Gereedschappen
8
Q
Ontwrichten
A
Iets dat werkt verstoren
9
Q
Smalen
A
Minachting
10
Q
Leplazarus
A
Erg hard
11
Q
Hersenspinsels
A
Gedachten die niet op waarheid gebaseerd is
12
Q
Opvreter
A
Iemand die op de kosten van andere leeft, iemand die zijn gevoelens niet uit
13
Q
Geritsel
A
Geruis, zacht geluid
14
Q
Hees
A
Geen helder stemgeluid kunnen produceren
15
Q
Gelaatstrekken
A
Lijnen in het gezicht die een uitdrukking geven