nederlands trem 2 Flashcards

1
Q

alliteratie

A

woorden die met dezelfde klank beginnen zodat ze beter blijven hange
vb: heerlijk , helder , heineken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

rijm

A

een speelse rijm = makkelijker onthoude . Vb: slim bedacht goed gebracht

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

overdrijving = hyperbool

A

overdrijven van het product
vb : de snelste wifi ter wereld

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

woordspeling

A

het heeft 2 betekenissen het is grappig en valt op
vb: Deze cola heeft smaak

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

directe aanspreking

A

als ze jij gebruiken is het een directe aan spreken
vb: ben “ JIJ “ klaar voor de zomer ?

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

herhaling

A

meerdere keren herhalen zodat het goed blijft hangen
vb: ALTIJD vers , ALTIJD lekker

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

vragen stellen

A

zo begin je na te denken en blijft het in je geheugen , opzoek naar een antwoord
vb: waarom moeilijk als het makkelijk kan

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

imperatief

A

de reclame spoort aan tot een actie
vb: koop NU en bespaar tot 50 %

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

emotioneel taalgebruik

A

inspelen op de mensen hun gevoelens door het vertrouwd te maken door vb : woorden opbrengen als liefde (dingen waar je gelukkig van word) of een gezelige sfeer

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

technische of wetenschappelijke termen

A

je laat je product slimmer over komen
vb : getest door tandartsen
of bevat gepatenteerde microvezeltechnologie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly