natuurwetenschappen trem 2 Flashcards

1
Q

Voor wat staat dit : n

A

rendment

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

voor wat staat dit : E

A

Energie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

voor wat staat dit : J

A

Joule

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

wat is de formule van het rendement

A

n = E nuttig / E totaal

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

heterogeen

A

kun je afzonerlijk scheiden ( je ziet de verschillende dingen )

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

homogeen

A

kun je niet afzonderlijk scheiden ( je kunt niet uit elkaar halen wat er nog in zit )

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

suspensie

A

heterogeen , vast + vloeistof (koffie , sinaasappelsap)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

grofmengsel

A

heterogeen vast + vast (pizza topping , pennen in pennenzak)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

rook

A

heterogeen Vast in gas ( een sigaret )

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

schuim

A

heterogeen , gas in vloeistof ( bad schuim )

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

nevel

A

heterogeen , vloeistof in gas ( kleine druppeltje )

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

emulsie

A

heterogeen , vloeistof + vloeistof ( olie en water )

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

gasmengsel

A

homogeen , gas +gas ( lucht )

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

legering

A

homogeen vast + vast ( samen gesmolten ijzers : centjes , klink )

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

oplossing

A

homgeen , vloeistof +vloeistof , gas + vloeistof , vast + vloeistof ( zee water , suiker in thee )

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

zeven

A

heterogeen

17
Q

decanteren

A

heterogeen

18
Q

filtreren

A

heterogeen

19
Q

centrifugeren

A

heterogeen

20
Q

uitdampen

21
Q

destileren

22
Q

extraheren

23
Q

adsorptie

24
Q

kinetische energie

A

energie van een bewegend voorwerp

25
potentiele energie
De energie die een voorwerp bezit op een bepaalde hoogte of als het onder spanning staat.
26
warmte energie / thermische
het sneller deeltjes bewegen hoe hoger de temperatuur
27
chemise energie
deze energie komt vrij bij het eten
28
elektrische engergie
De energie die door een spanningsbron geleverd wordt.
29
stralings energie
Energie die in straling, zoals zonlicht, aanwezig is.
30
nucleaire energie
nucleaire energie komt vrij bij splitsing van atoomkernen
31
geluids energie
dit soort energie wordt geporduceert door trillingen (geluidsgolven)
32
vermogen formule
vermogen = verbruikte energie / tijdsduur