Nederlands naar Engels 2 Flashcards
1
Q
Merk
A
a Make
2
Q
Fabriek
A
a Manufacturer
3
Q
Verzachten
A
to Mitigate
4
Q
Middelmatigheid
A
Mediocrity
5
Q
Fuseren
A
to Merge
6
Q
Verhaal
A
a Narrative
7
Q
Roman
A
a Novel
8
Q
Kiezen
A
in Opt
9
Q
Overhalen
A
Persuasion
10
Q
Verbieden
A
to Prohibit
11
Q
Piraterij
A
Pirarcy
12
Q
Vooruitzicht
A
a Prospect
13
Q
Uitgeven
A
to Publish
14
Q
Winst
A
Provit
15
Q
Een geestige en vaak scherpe uitspraak
A
Quip
16
Q
Vragenlijst
A
Questionnaire