nederlands-japans Flashcards
1
Q
dojo
A
oefenzaal
2
Q
gesa
A
met zijkant controleren
3
Q
goshi/koshi
A
heup
4
Q
hajime
A
begin
5
Q
hansokumake
A
strafpunt, uitsluiting
6
Q
hidari
A
links
7
Q
hikiwake
A
onbeslist
8
Q
hon
A
fundamenteel
9
Q
hontai
A
beslissing winaar door sheidsrechter
10
Q
ippon
A
10 punten (winnaar)
11
Q
jigotai
A
natuurlijke verdedigingshouding
12
Q
judo
A
zachte weg
13
Q
judogi
A
judokledij
14
Q
judoka
A
hij die judo beoefent
15
Q
kake
A
worp
16
Q
kansetsu
A
klemmen
17
Q
ko
A
klein
18
Q
kuzure
A
variant
19
Q
kuzuchi
A
onevenwicht
20
Q
matte
A
wacht, stop
21
Q
migi
A
rechts
22
Q
ne
A
op grond(ne waza)
23
Q
o
A
groot
24
Q
obi
A
gordel
25
osae komi
houdgreep
26
randori
oefengevecht
27
rei
groet
28
shido
strafpunt
29
shiho
4punten controleren
30
shime
wurgen
31
shisen hontai/shisen tai
natuurlijke(lichaams) houding(voeten op schouderbreedte)
32
sore made
einde gevecht/les
33
soto
buitenwaarts
34
tachi
rechtstaand
35
tatami
mat
36
tate
recht, verticaal
37
toketa
houdgreep verbroken
38
tori
hij die uitvoert
39
tsukuri
voorbereiding
40
uchi komi
meermaals trainen van een techniek met partner
41
uchi
binnenwaarts
42
uke
hij die ondergaat
43
waza
techniek
44
waza ari
7 punten
45
yaku soku geiko
beiden soepel aanvallen zonder de anderen te blokkeren
46
yuko
5 punten