japans-nederlands Flashcards
1
Q
oefenzaal
A
dojo
2
Q
met zijkant controleren
A
gesa
3
Q
heup
A
goshi/koshi
4
Q
begin
A
hajime
5
Q
strafpunt, uitsluiting
A
hansokumake
6
Q
links
A
hidari
7
Q
onbeslist
A
hikiwake
8
Q
fundamenteel
A
hon
9
Q
beslissing winnaar door sheidsrechter
A
hontai
10
Q
10 punten (winnaar)
A
ippon
11
Q
natuurlijke verdedigingshouding
A
jigotai
12
Q
zachte weg
A
judo
13
Q
judokledij
A
judogi
14
Q
hij die judo beoefent
A
judoka
15
Q
worp
A
kake
16
Q
klemmen
A
kansetsu
17
Q
klein
A
ko
18
Q
variant
A
kuzure