Nederlands deel 1 Flashcards
1
Q
wat is een onderwerp en een hoofdgedachten
A
het onderwerp gaat over de tekst en de hoofdgedachten gaat over wat de schrijver van het onderwerp vind
2
Q
hoe geeft het onderwerp en de hoofdgedachten aan wat ze over de tekst vinden
A
onderwerp: 1 of enkele woorden
hoofdgedachten: 1 of 2 korte zinnen
3
Q
wanneer krijgt het regelmatig werkwoord in de verleden tijd een -te(n) of een -de(n)
A
- te(n) als de 3 laatste letters van het regelmatig werkwoord in de verleden tijd in het T’ EX-KOFSCHIP zitten
- de(n) als de 3 laatste letters van het regelmatig werkwoord in de verleden tijd niet in het T’ EX-KOFSCHIP zitten
4
Q
wat is een imperatief
A
dat is een bevelende zin war geen onderwerp en persoonsvorm in staat