ENGELS UNIT 4 Flashcards

1
Q

wasmachine laden

A

doing the laundry

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

wassing the car

A

de auto wassen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

tafel afruimen

A

cleaning the table

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

bed opmaken

A

making the bed

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

de kleren strijken

A

ironing the clothes

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

grasmaaien

A

mowing the grass

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

wasmachine vullen

A

loading the dishwasher

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

de meubels afstoffen

A

dusting the furnitre

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

eten maken

A

cooking the dinner

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

vuilbakken buiten zetten

A

putting out the dustbins

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

kamer opruimen

A

tidying the bedroom

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

de vloer wassen

A

mopping the floor

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

ramen kuisen

A

cleaning the windows

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

kleren op hangen

A

hanging up the clothes

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

s’avonds

A

eveling

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

eetkamer

A

dining room

17
Q

living

A

living room

18
Q

zolder

A

attic

19
Q

keuken

A

kitchen

20
Q

kelder

A

cellar

21
Q

badkamer

A

bathroom

22
Q

slaapkamer

A

bedroom

23
Q

hal

A

hall

24
Q

baas

A

customer

25
Q

arguing

A

ruzie

26
Q

stofzuiger/stofzuigen

A

vacuum cleaner/hoovering

27
Q

wat is “present continuous positive”

A

dat is “to be en de -ing vorm in het positive

28
Q

wat is “present continuous negative”

A

dt is “to be in het negatief en de -ing vorm

29
Q

zet “to make” in de ing vorm en leg uit waarom zo

A

“making” je doet de “e” weg op het einde

30
Q

zet “to put” in de ing vorm en leg uit waarom zo

A

“putting” achter de medeklinker op het einde is er een klinker en dan verdubbel je de medeklinker op het einde (niet bij ven w)

31
Q

zet “to tie” in de ing vorm en leg uit waarom zo

A

“tying” je doet de e al weg en de “i” veranderd in “y”

32
Q

zet “to travel” in de ing vorm en leg uit waarom zo

A

“travelling” als er een “l” o het einde is dan verdubbel je die