NEDERLANDS CP-2 Flashcards
Wat zijn de 7 tekststructuren?
Argumentatie, Aspecten, Verklarings, voor- en nadelen, probleem-oplossing, verleden-heden(-toekomst), vraag-antwoord
Argumentatiestructuur
inleiding- standpunt
middenstuk- argumentatie- tegenargumenten
slot- herhaling stelling
Aspectenstructuur
inleiding- onderwerp
middenstuk- diverse aspecten van het onderwerp
slot- samenvatting (soms)
Verklaringsstructuur
inleiding- bepaald verschijnsel
middenstuk- kenmerken- verklaring/oorzaak
slot- samenvatting of conclusie
Voor- en nadelenstructuur
inleiding- vraag of standpunt
middenstuk- voor- en nadelen
slot- afweging en conclusie
probleem-oplossingstructuur
inleiding- probleem
middenstuk- gevolgen- oorzaken- oplossingen
slot- de beste oplossing
verleden-heden(-toekomst)structuur
inleiding- onderwerp
middenstuk- situatie vroeger, situatie nu
slot- conclusie of voorspelling over de situatie in de toekomst
vraag-antwoordstructuur
inleiding- vraag
middenstuk- antwoord(en)
slot- samenvatting en conclusie
een concluderend verband
Bij een concluderend verband wordt een conclusie getrokken uit eerdere informatie in de tekst
een chronologisch verband
Een chronologisch verband beschrijft gebeurtenissen in de juiste tijdsvolgorde
een doel-middel verband
Een doel-middel verband geeft aan welk middel wordt gebruikt om een bepaald doel te bereiken
een oorzakelijk verband
Een oorzakelijk verband laat zien waardoor iets gebeurt (buiten iemands wil)
een opsommend verband
In een opsommend verband worden dingen achter elkaar opgenomen
een redengevend verband
Een redengevend verband geeft aan waarom iemand iets doet of vindt
een samenvattend verband
Bij een samenvattend verband wordt een verkorte weergave van informatie uit de tekst gegeven
een tegenstellend verband
In een tegenstellend verband worden tegenovergestelde zaken genoemd
een toelichtend verband
Bij een toelichtend verband wordt extra informatie gegeven bij een onderwerp, vaak in de vorm van een voorbeeld
een vergelijkend verband
Een vergelijkend verband laat een verschil of een overeenkomst zien
een toegevend verband
Bij een toegevend verband wordt een andere kant van de zak aangeven: Hoewel An van kamperen houdt, gaat ze dit jaar niet mee naar de camping. De toegeving kan ook achteraan staan.
een voorwaardelijk verband
Een voorwaardelijk verband maakt duidelijk onder welke voorwaarden iets gebeurt: Als het morgen mooi weer is, gaan we naar het strand.
Verwijswoorden in het enkelvoud, mannelijk
hij, hem, zijn
deze, die
Verwijswoorden in het enkelvoud, vrouwelijk
zij, ze, haar
deze, die
Verwijswoorden in het enkelvoud, onzijdig
het, zijn
dit, dat
Verwijswoorden in het meervoud
zij, ze, hen, hun
deze, die