NATUURKUNDE CP-2 Flashcards

1
Q

Wat is een schakelschema?

A

Een schema van een elektrische installatie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Van waar naar waar loopt de elektrische stroom?

A

Elektrische stroom loopt van de pluspool van de spanningsbron, door de stroomkring, naar de minpool

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Wat stroomt er in de draden?

A

Elektronen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Wat zijn elektronen?

A

Ze zijn zeer kleine deeltjes die in ontelbare hoeveelheden in elk stukje materie zitten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Wat zijn serie geschakeld?

A

elektrische onderdelen die in dezelfde stroomtak zitten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Wat zijn parallel geschakeld?

A

Elektrische onderdelen die in een aparte stroomtak zitten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Hoe noem je combinatie van serie en parallel?

A

Een combinatieschakeling

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Wat zijn de twee soorten ladingen die bestaan?

A

Positieve en negatieve (alle materie is opgebouwd uit deze geladen deeltjes)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Wanneer staan de elektronen onder spanning?

A

Als elektronen dicht op elkaar zitten gaan ze zo ver mogelijk bij elkaar vandaan als ze de kans krijgen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

De mate waarin de elektronen op elkaar geperst zijn is de elektrische (…). De (…) meet je in (…).

A

Spanning (U), spanning, volt (V)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Wat is het gevolg van spanning die over een stroomkring staat?

A

Stroom

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Wat noem je elektrische stroom?

A

De elektronen worden door de stroomkring gestuwd. Die bewegende lading noem je elektrische stroom.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Stroomsterkte I meet je in
Spanning U meet je in
Vermogen P meet je in
Weerstand R meet je in

A

ampère (A)
volt (V)
watt (W)
ohm (𝝮)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Wat is vermogen?

A

Hoeveelheid energie die per seconde wordt omgezet

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Om vermogen P in watt (W) te berekenen:

A

vermogen = spanning x stroomsterkte P = U x I

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Hoe wordt de grootte van de weerstand R bepaald?

A

De grootte van de weerstand R wordt bepaald door de mate waarin elektronen gehinderd worden om door een voorwerp te stromen.

17
Q

Wat is de wet van Ohm?

A

De stroomsterkte hangt af van zowel de weerstand als de spanning

18
Q

Om stroomsterkte I in ampère (A) te berekenen:

A

stroomsterkte = spanning : weerstand I = U : R

19
Q

Hoeveel polen heeft Elke magneet?

A

Elke magneet heeft twee verschillende polen.

20
Q

Onderdelen die je parallel aansluit krijgen (…) spanning, maar elke tak krijgt wel zijn (..) stroom.

A

dezelfde, spanning

21
Q

Omdat alle in dezelfde stroom tak zitten is de stroomsterkte (…). Nu wordt juist de spanning (…).

A

hetzelfde, verdeeld

22
Q

Om de totale weerstand van een serie te berekenen:

A

Rtotaal = R1 + R2 + …

23
Q

Om de totale weerstand van een parallel berekenen:

A

1/Rnieuw = 1/R1 + 1/R2 + 1/R3