Nederlands alle fouten Flashcards
congruentiefout
De persoonsvorm en het onderwerp ongelijk aan elkaar.
(De media geeft een fout beeld) –> de media geven.
foutieve inversie
Voegwoord en persoonsvorm staan op de verkeerde plek.
(Het regent en hebben we dus niks te doen) –> En we hebben.
dubbele ontkenning
Dubbel ontkennen in een zin
Foutieve tautologie
Je zegt 2x hetzelfde met andere woorden.
(Ik zie hem haast bijna niet meer)
Foutieve pleonasme
Je zegt 2x hetzelfde met hele andere woorden.
(het kan ongeveer 3 tot 4 dagen duren)
Verkeerd Aansluitende b.b
Komt het onderwerp in de bijzin niet overeen.
(Kijkend uit het raam viel de dakpan naar beneden) –> Toen ik uit het raam keek…
Foutieve samentrekking
Delen weglaten bij een voegwoord
(Zijn broek was duur en vind ik lelijk) –> ik vind die
Dat/als constructie
Wanneer dat-als of dat-wanneer achter elkaar staan.
Tangconstructie
2 delen die bij elkaar horen, maar niet samen zijn.
(Zij heeft de cursus na een half jaar werken weer hervat.) –> Zij heeft de cursus hervat na een half jaar gewerkt te hebben.
Contaminatie
2 dingen vermengen.
(De telefoon kost duur)
Verwijsfouten
Verkeerde verwijzing.
(M= hij/zijn. V= zij/haar. O=het/zijn)