Nederlands Flashcards
1
Q
Weerkaatsen
A
Bij contact in een andere richting laten schijnen
2
Q
Omringen
A
Aan alle kanten eromheen zijn
3
Q
Bundelen
A
Samenvoegen
4
Q
Projecteren
A
Overbrengen
5
Q
Activeren
A
Zorgen dat iets werkt
6
Q
Succes
A
Gunstig afloop of resultaat
7
Q
Toevallig
A
Niet met opzet, zonder het te willen doen
8
Q
Toestemming
A
Aan een persoon vragen voor je het doet
9
Q
Verspilt
A
Tijd, geld besteden zonder dat de resultaat oplevert
10
Q
Traditioneel
A
Volgens de gewoonte
11
Q
Ploegen
A
Grond met een ploeg bewerken
12
Q
Geschikt
A
Als het toegepast is voor jou
13
Q
Aanleggen
A
Gaan vastliggen
14
Q
Sneu
A
Als iemand teleursteld
15
Q
Begrip
A
Term, woord/het vermogen aan te voelen wat andere denken