Nederlands Flashcards
1
Q
succes
A
iets dat goed afloopt
2
Q
drama
A
Een ramp(overdrijven)
3
Q
toevallig
A
zonder het te weten of het te willen doen
4
Q
toestemming
A
goed keur geven
5
Q
verspil
A
het loos gebruik
6
Q
traditioneel
A
volgens de oude gewerk
7
Q
ploegen
A
de grond omkeren
8
Q
geschikt
A
bruikbaar
9
Q
aanleggen
A
op zetten
10
Q
enthousiast
A
gemotiveerd zijn
11
Q
sneu
A
teleurgesteld
12
Q
mv premie
A
premies
13
Q
mv melodie
A
melodiËn
14
Q
mv lelie
A
lelies
15
Q
mv: museum
A
Musea of museum’s