Nederlands Flashcards

1
Q

succes

A

iets dat goed afloopt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

drama

A

Een ramp(overdrijven)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

toevallig

A

zonder het te weten of het te willen doen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

toestemming

A

goed keur geven

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

verspil

A

het loos gebruik

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

traditioneel

A

volgens de oude gewerk

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

ploegen

A

de grond omkeren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

geschikt

A

bruikbaar

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

aanleggen

A

op zetten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

enthousiast

A

gemotiveerd zijn

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

sneu

A

teleurgesteld

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

mv premie

A

premies

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

mv melodie

A

melodiËn

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

mv lelie

A

lelies

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

mv: museum

A

Musea of museum’s

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Geef trap van vergelijking van: sterk

A

Sterk sterker sterkst

17
Q

Trap van vergelijking: goed

A

Goed beter Best

18
Q

Tieners maken veel veranderingen mee

A

O=tieners
Pv= maken(zww)
Mee = adpv

19
Q

Ze heeft mooi haar

A

O= Ze
PV= Heeft (ZWW)

20
Q

We gaan morgen zwemmen

A

O=We
PV=gaan(HWW)
Ww=zwemmen

21
Q

Dat is heel logisch

A

O=Dat
PV=is(KWW)

22
Q

Iemand bij de neus nemen

A

Iemand beetnemen,foppen

23
Q

het ligt op het puntje van mijn tong

A

je wilt een woord zeggen maar het komt even niet op

24
Q

een dikke huid hebben

A

veel kunnen verdragen

25
Q

het neusje van de zalm

A

het beste deel

26
Q

de tongen los maken

A

aanleiding geven tot ge…

27
Q

zijn neus overal insteken

A

zich overal mee bemoeien

28
Q

iets onder de oog zien

A

het aanvarden

29
Q

iemand op de huid zitten

A

iemand onder de druk zetten

30
Q

iemand de oor aanaaien

A

iemand de wijsmaken

31
Q

oog om oog, tand om tand

A

Wraak nemen voor onrecht dat je us aan gedaan door de dader precies hatzelfde aan te doen

32
Q

woordenschat p91

A

de lichtvoeligheidvan de binnen kant van de oog , de spiertjes ,het beeld , het licht , kegeltjes , licht

33
Q

woordenschat p125

A

begrip, besluiten, bespreken, centraal,eigenschap, formuleren, functie, instructie, , omschrijving, mondeling, overeenkomst, uniek, vanzelfsprekend, vervolledigen, voldoen

34
Q

woordenschat p 125 oef 2

A

communiceren, drama, traditie, duurzaamheid, enthousiast

35
Q

woordenschat 126p

A

apekool,bolleboos,bullebalk,fierefluits,ledemaat,maretak,petekind,ruggespraak,schattebout,begrip,voorkomen,drama,verbouwen