nederlands Flashcards
1
Q
negeren
A
net doen alsof iets of iemand er niet is
2
Q
onverbiddelijk
A
niet op andere gedachten te brengen
3
Q
personalia
A
gegevens omtrent een persoon
4
Q
ondeugdelijke
A
wat het niet doet
5
Q
ondeugdelijke
A
wat het niet doet
6
Q
fictie
A
wat bedacht is
7
Q
benale
A
alledaagse
8
Q
anekdote
A
verhaaltje dat mogelijk niet klopt
9
Q
onkreukbaar
A
niet om te kopen
10
Q
corruptie
A
omkoping
11
Q
gemeengoed
A
algemeen voorkomend
12
Q
integriteit
A
betrouwbaarheid
13
Q
totalitaire
A
gezegd van een politiek systeem waarbij 1 partij en vaak ook 1 persoon de dienst uitmaakt
14
Q
bestel
A
systeem
15
Q
epidemisch
A
wijd verbreid
