NED Flashcards

1
Q

Technisch lezen

A

Het omzetten van letters en woorden in klanken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Interactief taalonderwijs

A

Betekenisvol

Sociaal leren

Strategisch leren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Domeinen van de kerndoelen van taal

A

Mondeling onderwijs

Schriftelijk onderwijs

Taalbeschouwing, waaronder strategieën

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Functioneel analfabetisme

A

wanneer je lees en schrijf niveau laag is dat je je niet kunt redden in een geletterde maatschappij

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Modellen leesprocessen

A

Bottom-up model

Top-down model

Interactieve model

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Bottom-up model

A

Letter voor letter
Woord voor woord
Daarna de hele zin

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Top-down model

A

Voorspellen
Selecteren
Toetsen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Interactieve model

A

Combinatie van bottom-up en top-down.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

2 soorten leesonderwijs

A

technisch lezen: centraal staat de techniek van het lezen

begrijpend lezen: centraal staat het begrip van een tekst.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Fasen van de geletterdheidsontwikkeling

A

Ontluikende geletterdheid 0-4

Beginnende geletterdheid groep 1,2,3

Gevorderde geletterdheid groep 4 t/m 8

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

stappen elementaire leeshandeling

A

Leesrichting: van links naar rechts lezen

Visuele discriminatie: letters van elkaar leren onderscheiden:

Foneem-grafeemkoppeling (klank-tekenkoppeling) = de juiste fonemen koppelen aan de grafemen

Auditieve synthese: de afzonderlijke fonemen samenvoegen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

visuele discriminatie

A

Letters van elkaar leren onderscheiden:

Bijvoorbeeld in het woord tuin de grafemen t, ui en n;

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Foneem-grafeemkoppeling

A

Foneem-grafeemkoppeling (klank-tekenkoppeling)
= de juiste fonemen koppelen aan de grafemen

Bijvoorbeeld /t/ aan t;

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Auditieve synthese

A

Auditieve synthese: de afzonderlijke fonemen samenvoegen,

Bijvoorbeeld /t/+/ui/+/n/ -> /tuin/;

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Summatief evalueren leesonderwijs

A

Summatief: geeft de leerkracht in het niveau op een bepaald moment

(Gestandaardiseerde toetsen (AVI, Cito, DMT, Methode gebonden toetsen (Veilig leren lezen))

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Formatief evalueren leesonderwijs

A

Formatief: Geeft de leerling inzicht in eigen leerproces
(Observeren, portfolio, leesgesprekken)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Objectivatie

A

Je kunt over taal praten en denken.

kinderen krijgen behalve oog voor de betekenis ook belangstelling voor de vorm en de klank (bijv. ‘welk woord is langer: reus of kaboutertje’)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Ontwikkeling geletterdheid: spelling

A

Fase 1: tekenen. Nog geen onderscheid tussen tekenen en schrijven.

Fase 2: krabbelen. Woorden weergeven met krabbels.

Fase 3: ketens letterachtige vormen of letters. Kinderen beseffen dat woorden worden weergegeven door reeksen abstracte tekens en dat die tekens bij elk woord in een andere volgorde staan.

Fase 4: het gebruiken van één of enkele letters voor het hele woord. Kinderen gaan bij het schrijven zowel van links naar rechts als van rechts naar links.

Fase 5: invented spelling. Kinderen schrijven klanken en woorden zoals ze die horen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

directe spellingstrategie

A

je hoeft niet meer na te denken over hoe een woord wordt gespeld. Woordbeeld is geautomatiseerd.

20
Q

indirecte spellingstrategie

A
  1. fonologische strategie
  2. woordbeeldstrategie
  3. regelstrategie
  4. analogie strategie
  5. hulp strategie
21
Q

woordbeeldstrategie

A

Woorden onthouden!
ei/ij - ou/au - g/ch

Leenwoorden: centrum, taxi, horloge, computer

22
Q

regelstrategie

A

Hoor je X in situatie Y, schrijf dan Z.

Bijvoorbeeld: paard, molen, mollen, politie, logisch, melodieën

23
Q

Didactiek regelstrategie:

A
  1. regels worden aangeleerd, en dan geoefend
  2. Voorbeelden geven, en dan de leerlingen zelf de regel laten ontdekken
  3. Algoritme aanleren (eindige reeks instructies)
24
Q

Regelstrategie: de drie belangrijkste regels

A
  1. Verlengingsregel (paard-paarden)
  2. Verdubbelingsregel (bakker, tikken)
  3. Verenkelingsregel (ramen, lopen)
25
Q

Analogiestrategie

A

Een woord spellen op basis van een ander woord dat erop lijkt.
Ring - ding - zing
dromen - bomen
schaar - school
Bureau – cadeau

26
Q

Hulpstrategie

A

Ezelsbruggetjes
“Aan het einde van een woordje altijd de f van Floortje!”

27
Q

Auditieve vaardigheden

A

Objectivatie: letten op de klank en niet op de betekenis

Discriminatie: verschil horen tussen woorden of klanken.

Analyse: een woord in klanken splitsen

Synthese: losse klanken samenvoegen tot een woord

Temporeel ordenen: de volgorde van klanken onthouden

Klankpositie bepalen: aangeven waar je een klank in een woord hoort.

28
Q

Rijke leesomgeving, Groep 1 + 2:

A

Leeshoek, met veel boeken en een lekkere stoel of bank

Themahoek, teksten over dat thema te vinden zijn

Lettermuur en een verteltafel met materialen

29
Q

Tussendoelen beginnende geletterdheid:

A

Taalbewustzijn en Alfabetisch principe; De tekens (grafemen) die je ziet aan klanken (fonemen) koppelen

Functioneel lezen en schrijven

Technisch lezen en schrijven start

30
Q

Orthografische kennis en fonologische kennis

A

om te beginnen heeft een lezer letterkennis nodig en moet hij weten joe jij letters verklankt.

31
Q

Morfologische kennis

A

deze heeft betrekking op de opbouw van woorden (vervoegingen, verbuigingen, samenstellingen, afleidingen) en bevordert het vermogen om de betekenis van een onbekend woord af te leiden

32
Q

Semantische kennis

A

om een tekst te kunnen begrijpen, mogen er niet overmatig veel onbekende woorden In staan. Ook als een woord wel bekend is moet de lezer de betekenis in de juiste context kunnen plaatsen.

33
Q

Syntactische kennis

A

een lezer maakt ook gebruik van grammaticale of syntactische kennis om betekenis toe te kennen aan een tekst.

34
Q

Pragmatische kennis

A

een lezer die weet welke tekstsoorten er zijn en welke functies deze hebben en die deze tekstsoorten kan herkennen is beter in staan een tekstkeuze te maken bij zijn leesdoel.

35
Q

Taalbewustzijn beginnende geletterdheid

A

Leren nadenken over de vorm van taal: de betekenis leren kennen van begrippen als ‘verhaal’, ‘zin’, ‘woord’ en ‘klank’

36
Q

Fonologisch bewustzijn (onderdeel taalbewustzijn)

A

Het kunnen omgaan met klanken, splitsen woorden in syllabes (=klank groepen), het verbinden van syllabes tot een woord en het toepassen van eindrijm

37
Q

Fonemisch bewustzijn (volgend stap na fonologisch bewustzijn)

A

Besef dat woorden uit klanken zijn opgebouwd

38
Q

Tussendoel beginnende geletterdheid: alfabetisch principe

A

Er is overeenstemming tussen de klanken van een woord en de weergave in lettertekens. De lettertekens of grafemen van ons schrift verwijzen naar de klanken of fonemen.

39
Q

Tussendoel beginnende geletterdheid: technisch lezen en schrijven (start)

A

Klankzuivere fase: grafeem en foneem komen 1-op-1 overeen. Ik boom trap

Niet klankzuivere fase: bijvoorbeeld lezen met behulp van spellingspatronen. -aai/ooi/oei

40
Q

Visuele vaardigheden

A

Discriminatie: verschil zien tussen woorden en klanken

Analyse: letters in een woord herkennen

Synthese: losse letters samenvoegen tot een woord

Spatieel ordenen: de volgorde van de letters onthouden

Letterpositie bepalen: aangeven wat de plaats van een letter in een woord is

41
Q

Elementaire spellinghandeling
“schrijf het woord ‘vis’ op”

A
  1. [Auditieve analyse] /v/, /i/, /s/
  2. [Temporele ordening] eerst /v/ dan /I/ dan /s/
  3. [Klank teken] de /v/ schrijf ik met een , etc.
  4. [schrijfrichting] van links naar rechts opschrijven
42
Q

Spellingcategorie

A

Spellingswoorden met dezelfde moeilijkheid

43
Q

Voorbeelden spellingcategorie

A

clusters van medeklinkers (schr-, -rnst);
- specifieke spelling patronen -uw, -eeuw, -oel, -nK)
- woorden met historisch afgeleide schrijfwiizen met ei/ii, au/ou, c/k;
woorden met open en gesloten lettergrepen (bomen - bommen);
- samenstellingen (inclusier tussen -n en -s: pannenkoek, stationsstraat); meervouden en verkleinwoorden (schip-schepen, duim-duimpje);
- achtervoegsels (gevaarlijk-heerlijk, aardigheid-volledigheid);
woorden mec apostror (komma s, cnema s).
- woorden met deelteken (trema) en koppelteken (ideeën, Noord-Brabant).

44
Q

Spellinggeweten

A

De wil van leerlingen om woorden op de juiste manier te spellen

45
Q

Methode gebonden toetsen

A

Beheersingstoetsen zoals dictees. Toetsen die door de lesstof is aangeboden

46
Q

Methode onafhankelijke toetsen

A

Vaardigheidtoetsen, toetsen een vaardigheid als geheel en bevatten opgaven van uiteenlopende moeilijkheidsgraad. Zoals Cito spelling, PI dictee.

47
Q

Fonologische strategie

A

Schrijven zoals je het hoort