natuurwetenschappen begrippen Flashcards

1
Q

energiebronnen

A

stoffen waarin energie zit opgeslagen ze leveren energie in verschillende vormen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

chemische energie

A

energie die in stoffen opgeslagen zit

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

electrische energie

A

de energie die verat zit in elektriciteit

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

kinetische energie

A

energie die bewegend voorwerpen bezitten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

thermische energie

A

energie in de vorm van warmte

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

potentiele energie

A

energie die een voorwerp bezit wanneer het zich op een hoogte bevindt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

stralingsenergie

A

energie in de vorm van licht

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

energie

A

is wat technische systeem en organismen nodig hebben om te kunnen functioneren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

energieomzetting

A

energie kan van de ene vorm in de andere omgezet worden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

macroscopisch

A

met het blote oog

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

inwendige skelet

A

niet zichbaar met het blote oog

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

orgaanstelsel

A

groepering van organen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

skelet

A

geeft dieren vorm en stevigheid

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

gewervelden

A

dieren met een inwendige skelet

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

ongewervelde dieren

A

dieren zonder een skelet of met een uitwendig skelet

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

romp

A

het centraal deel waar alle leden maten vastgehecht zijn

17
Q

een dissectie

A

het open snijden van een dood dier om het te ontleden en te bestuderen

18
Q

beenderstelsel

A

spieren die met pezen vastgehecht zijn aan de beenderen

19
Q

spijsverteringstelsel

A

al deze organene zijn verbonden en zorgen voor het verteren van voedsel

20
Q

uitscheidingsstelsel

A

alle organen die er voor zorgen dat het organisme afvalstoffen kan uitscheiden

21
Q

voortplantingsstelsel

A

alle organen die er voor zorgen dat het organisme nakomelingen kan voorbrengen

22
Q

ademshalingsstelsel

A

alle organen die meehelpen aan de ademhaling

23
Q

middenrif

A

dit orgaan heeft een belangrijke rol in het ademhaling

24
Q

transportstelsel

A

alle organen die zorgen voor het vervoer van stoffen

25
microscoop
hulpmiddel om iets te vergroten zodat het zichtbaar word
26
preparaat
wat je met een microscoop onderzoekt
27
cel
de kleinste levende bouwsteen waaruit een organisme opgebouwd is
28
weefselcel
cellen met dezelfde vorm, kleur en functie
29
celwand
zorgt voor stevigheid ven de cel en geeft ze een vaste vorm
30
celmembraan
een zeer dunne laag in een cel die het cytoplasma van cellen begrenst
31
celkern
een bolvormige structuur die de werking van de cel regelt
32
vacuolen
een blaas gevuld met water en oplossen stoffen
33
bladgroenkorrels
groene korrels die voorkomen in het celplasma van de plantaardige cellen geven een plant een groene kleur
34
mitochondriën
zij zijn de energiefabriekjes van de cel hierin worden energierijke stoffen met zuurstofgas verbrand en komt er energie vrij
35
plantaardige cellen
cellen die bestaan uit een celwand ,celmembraan ,cytoplasma, mitochondriën , celkern een grote vacuole en eventueel bladgroenkorrels
36
dierlijke cellen
zijn enkel opgebouwd uit celmembraan , cytoplasma ,celkern ,vacuole ,mitochondriën en een grote vacuole