les verbes Flashcards
kopen
acheter
helpen
aider
houden van
aimer
gaan
aller
leren
apprendre
aankomen
arriver
wachten
attendre
tellen
compter
kennen
connaitre
aanraden
conseiller
lopen
courir
moeten
devoir
zeggen
dire
horen
entendre
openen
ouvrir
denken
penser
dragen
porter
kunnen,mogen
pouvior
nemen
prendre
vertellen
raconter
stoppen
arreter
opstaan
se lever
zich aankleden
s’habiller
verkopen
vendre
komen
venir
willen
vouloir
babbelen
bavarder
uitladen
decharger
haten
detester
uitnodigen als
demander comme
schoonmaken
nettoyer
vakantie door brengen
passer ses vacances
vertellen
raconter
onthouden
retenir
terug komen
revenir
op zoek zijn naar
etre a la recherche de
vrij zijn
etre libre
naar beneden gaan
descendre
een afspraak maken
fixe rendez vous
liegen
mentir
vertrekken
partir
klaar maken
preparer
voelen ruiken
sentir
bezoeken
visiter
veel tijd hebben
avoir beaucoup de temps
planten water geven
arroser
kiezen
choisir
worden
devenir
de vaat doen
faire de vaisselle
beeindigen
finir
verdikken
grossir
vermageren
maigrir
naar boven brengen
monter
stofzuiger
passer l’aspirateur
reageren
reagir
ontvangen
recevoir
rood worden
rougir