mens tot cel eindtoets Flashcards

1
Q

wat zijn de anatomische vlakken?

A

je hebt drie anatomische vlakken welke de richting aangeven hoe je naar een persoon kijkt. Dit zijn:

  • sagittaal –> links en rechts
  • frontaal/coronaal –> voor en achter
  • transversaal/axiaal –> boven en onder
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Bij de voet zijn flexie en extensie anders dan bij de rest van het lichaam, leg dit uit

A

flexie is buigen naar de buik, extensie is strekken naar de rug. Dankzij de evolutie is bij de voet de bovenzijde de dorsale (rug) kant. Bij de voet zal extensie dus juist naar de buik toe gaan.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

uit welke onderdelen bestaat een wervel? Leg uit wat de verschillende onderdelen zijn en geef ook hun functie

A
  • wervellichaam: ventrale deel van de wervel
  • wervelboog: zorgt voor tunnel voor wervelkanaal
  • processus transversus: steekt aan zijkant uit
  • processus spinosus: steekt uit aan rugzijde
  • facetgewrichten: vormen gewrichten met de wervels erboven of onder
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

hoeveel wervels zitten er in de wervelkolom?

A
  • 7 cervicale (C)
  • 12 thoracale (T)
  • 5 lumbale (L)
  • 5 sacrale (S)
  • 4 coccyxale (Co)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

wat is het verschil tussen een hyperlordose en een hypokyfose?

A

een hyperlordose is een uitstulping richting de buik, een hypokyfose is een uitstulping richting de rug

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

wat zijn de intercostaal spieren? welke richting wijzen zij op? wat voor soort spieren zijn dit?

A

musculus intercostalis externus \\///
musculus intercostalis internus ///\\
hulpademhalingsspieren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

wat zijn de laterale buikwandspieren? wat is hun functie? Hoe lopen zij?

A

m. obliquus externus abdominis \\
m. obliquus internus abdominis ///
m. transversus abdominis —
m. rectus abdominis ||
de schuine zijn verantwoordelijk voor de rotatie en lateroflexie van de wervelkolom en voor het toenemen van de druk in de longen om uit te ademen. De transversus oefent druk uit op de ingewanden.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

slagaders en aders hebben (net als lymfische vaten) drie lagen, welke zijn dit?

A
  • tunica intima: binnenste laag, bestaat uit extreem platte epitheelcellen en bindweefsel, bij grotere bloedvaten ook een basaal membraan
  • tunica media: middelste laag, bestaat voornamelijk uit glad spierweefsel. dit is de meest variabele laag
  • tunica adventitia: buitenste bindweefsellaag
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

beschrijf de bloedsomloop, inclusief kleppen.

A

holle aders –> rechterboezem –> valva tricuspidalis –> rechter kamer –> pulmonary valve –> longslagader –> longen –> longaders –> linkerboezem –> valva mitralis –> linkerkamer –> valva aortae –> aorta –> organen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

wat zijn functies van het lymfesysteem

A
  • vocht dat in overschot is in extracellulaire ruimtes naar de bloedbaan toe trekken
  • absorptie en transport van voedingsvetten
  • formatie van een verdediginsmechanisme voor het lichaam
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

welke vier compartimenten onderscheiden we in het mesoderm

A

axiaal mesoderm
paraxiaal mesoderm
intermediair mesoderm
zijplaatmesoderm

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

op de primitiefknoop bevinden zich cilia, wat is de functie van deze cilia?

A

de cili zorgen ervoor dat een nodal flow kan ontstaan waardoor het embryo een linker en een rechter kant krijgt.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

de hersenen hebben verschillende kwabben, noem er 4 en hun functie

A
  • frontaalkwab/voorhoofdskwab: fijne motoriek, spraak, stemming, denkvermogen en zelfbewustzijn
  • pariëtaalkwab/wandbeenkwab: zintuigelijke en cognitieve functies, lezen rekenen interpeteren pijn
  • occipitaalkwab/achterhoofdskwab: gezichtsvermogen
  • slaapbeenkwab: herkennen van mensen en voorwerpen, terughalen herinneringen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

welke cellen heb je in het CNS, wat is hun functie?

A
  • oligodendrocyten: vorming myeline schede
  • ependymale cellen: zorgen ervoor dat er een soort flow is in de breinvloeistof
  • microglia cellen: zorgen ervoor dat vuiltjes worden opgeruimd
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

welke cellen heb je in het PNS, wat is hun functie?

A
  • satellietcellen: bedekken alle blote opervlakken
  • schwann cellen: maken myelineschede
  • terminale neuroglia (teloglia): geassocieert met motrische eindplaatjes
  • enteric neuroglia: geassocieerd met ganglia in de muur van het voedselkanaal
  • mullerscells: in het netvlies
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

leg het verschil uit tussen afferente en efferente vezels

A

afferente vezels sturen signalen van organen en receptoren naar het CNS toe (aanvoerend), efferente vezels sturen signalen van het CNS naar de verschillende organen toe. afferente worden ook wel sensorische genoemd, efferente ook wel motorische.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

de spinale zenuwen komen uit de ruggengraat als worteltjes, de wortels convergeren naar twee nerve roots, maak een tekening en geef daarin aan welke wortels sensorisch zijn en welke motorisch

A

de dorsale wortels zijn sensorisch, hun ventrale vertakking ook. de ventrale wortel zijn motorisch, net als hun dorsale vertakking. Dorsaal is achter, ventraal voor.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

wat is hemisacralization van de L5 wervel? en wat is lumbarisatie van S1? welke gevolgen kan dit geven?

A

L5 is deels of helemaal opgenomen in het sacrum
S1 is apart van het sacrum en deels met L5 gefuseerd
dit kan pijn geven

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

als je ouder wordt gebeurt er iets met de tussenwervelschijven, wat is dit?

A

de nuclei pulposi dehydrateren, verliezen elastin en proteoglycans terwijl ze meer collageen krijgen. hierdoor verliezen de schijven hun stevigheid en worden ze stijver

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

Noem de verschillende hersenzenuwen en of zij motorisch of sensorisch zijn.

A
olfactorius sensorisch
opticus sensorisch
oculomotorius motorisch
trochlearis motorisch
trigeminus beiden
abducens motorisch
facialis beiden 
vestibulocohlearis sensorisch
glossopharyngeus beiden
vagus beiden
accessorius motorisch 
hypoglossus motorisch
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

er zijn enkele verschillen tussen de myeline schede in het CNS en PNS, wat zijn deze verschillen

A

PNS: proteine die tot expressie gebracht worden zijn P0 en PMP22, groei wordt bepaald door Ngr1 en neurale buis cellen differentieren door expressie van transcriptie factor Sox-10
CNS: protiene die tot expressie worden gebracht zijn MOG en OMgp. ook zijn er vergrote knopen van Ranvier en zijn ongemyeliniseerde delen vaak compleet naakt hier

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

beschrijf een actie potentiaal

A

in een reatie op stimulus gaan NA kanalen open –> na gaat naar cytoplasma –> membraan wordt gedepolariseerd (+) –> NA gaat dicht –> K gaat open en naar membranen toe –> rust potentiaal

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

bij een 10 weken echo (1ste termijn echo) worden een aantal zaken standaard bekeken. welke zaken zijn dit?

A
  • intra of extra uterine graviditeit: of er bevruchting buiten de baarmoeder heeft plaatsgevonden.
  • intactheid: of er last is van een mola zwangerschap
  • eenling of meerling: bij een meerling wordt er ook gekeken naar o.a. gedeelde structuren
  • datering zwangerschap
  • afwijkingen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

op een echo kan een extra uterine graviditeit aan verschillende tekenen herkend worden, welke tekenen zijn dit?

A
  • vocht in de holte van douglas
  • dik endometrium zonder intra uteriene graviditeit
  • ectopische vruchtzak/massa
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
Q

wat is een mola zwangerschap? welke soorten mola zwangerschap zijn er

A

een niet intacte zwangerschap
complete mola: eicel is leeg qua genetisch DNA, alleen DNA van vader aanwezig. geen embryo maar wel een placenta door abnormaal delen trophoblastcellen
- incomplete mola: normale eicel bevrucht door 2 zaadcellen waardoor een triploïdie ontstaat.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
26
Q

er zijn verschillende afwijkingen die op kunnen treden bij de ontwikkeling, enkele zijn:

  • body stalk anomaly/limb body wall complex
  • acardiacus / twin reversed arterial perfusion (TRAP)
  • neurale buisdefecten: spina bifida occulta, spina bifida meningocele, spina bifida myelomeningocele, exencefalie/anencefalie
  • ectopia cordis
  • omphalocele/gastroschizis
A

zie samenvatting

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
27
Q

je hebt verschillende soorten verbindingen in epitheel. enkele zijn de afsluitende verbindingen, hechtende verbindingen en communicerende verbindingen. noem de verschillende onderdelen en hun taak

A
  • tight junction (zonula occludens): occludine voor instand houden cel polariteit, bij elkaar houden cellen, blokkeren verkeer tussen apicaal en basolateraal, verbieden doorgang voor moleculen tussen de cellen
  • hechtende:
  • adhesion belt (cadherins), maakt contact met delen van cytoskelet m.b.v. actine filimenten (zonula adherens)
  • desmosomen: verbinding intermediare filamenten (macula adherens)
  • hemidesmosomen: maken contact met basale membraan, hecht cel aan extracelullaire matrix (integrins)
  • focal adhesions (integrins), verbinden cytoskelet van cel aan extracellulaire matrix
  • communicerende:
  • gap junctions (connexins) zorgen voor cummunicatie en eenheid
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
28
Q

waaruit bestaat de sluitlijst

A
zonula occludens (tight junction)
zona adherens (gap junction)
desmosomen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
29
Q
de huid bestaat uit verschillende lagen:
- epidermis
- dermis
- hypodermis
beschrijf voor elke laag de lagen waarin deze onderverdeeld kan worden en hun functie/kenmerken
A
  • epidermis
  • stratum corneum: hoornlaag, dode verhoornde keranocyten, vetten en eiwitten, barriere functie
  • stratum lucidum: alleen in dikke huid
  • stratum granulosum: korrelige laag, keratinocyten met een celkern. productie vetten en eiwitten
  • stratum spinosum: stekelige laag
  • startum basale (germinativum): kiemlaag
  • dermis
  • statum pappilaris: lichaampjes van meissner, fibroblasten, capillairen
  • stratum reticularis: vezelig onregelmatig bindweefsel, fibroblasten, huidadnexen
  • hypodermis: met vet en zenuwen en bloedvaten
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
30
Q
er zijn vier celtypen in het epidermis, dit zijn:
- keratinocyten
- melanocyten
- langerhanscellen
- merkelcellen
wat is hun functie?
A

keratinocyten produceren keratine en vormen een barriere tegen binnendringers, ook kunnen zij immuunfactoren vormen
melanocyten komen voor in het stratum basale en produceren melanine
langerhanscellen hebben een vertakt uiterlijk en presenteren binnendringers aan het immuunsysteem
merkelcellen zijn receptoren en zijn verantwoordelijk voor de lichte tastzin

31
Q

je hebt exocriene klieren en endocriene, wat is het verschil? zijn er ook nog onder verdelingen?

A

exocrien: geeft product af aan een afvoergang, kan onderverdeeld worden in merocriene (blaasjes) , apocriene( deels cel )en holocriene (met cel en al) of op vorm in tubulaire, acinaire en alveolaire.
endocriene klieren geven product uit aan het bloed, kan onderverdeeld worden in paracriene (aan andere cel) of autocriene (aan zichzelf)

32
Q

noem de bewoners in het losmazig bindweefsel, geef ook hun functie

A

fibroblast: synthese van elementen extracellulaire matrix
mestcellen: histamine die zorgt voor verwijding bloedvaten en heparine voor voorkoming bloedstollingsinfecties
macrofagen: verteren deeltjes
vetcel: slaan vet op in het cytoplasma en zorgen voor isolatie
mesenchymale stamcel: stamcellen voor herstel en vorming nieuw weefsel

33
Q

noem de passanten in het losmazig bindweefsel, geef ook hun functies

A

neutrofiele granulocyt: fagocytose bij acute ontsteking
monocyt: wordt mocrofaag
basofiele granulocyt: binding antigenen aan IgE receptoren op membraan
eosinofiele granulocyt: ontsteking en onderdrukking allergische reactie
lymfocyt: specifieke afweer
plasmacel: productie antilichamen

34
Q

hoe wordt collageen gesynthetiseerd?

A

glyicine en proline worden samen met OH gehydroliseerd hierna komt er COOH bij waarna een pro- alfa keten gekoppeld wordt. hierna wort buiten het ER/golgisysteem de tripple helix gemaakt. buiten de cel wordt hierna de zijketen afgesplitst waardoor een fibril ontstaat.

35
Q

teken een synoviaal gewricht en benoem de verschillende onderdelen. geef bij de verschillende onderdelen ook aan wat de functies zijn

A

zie tekenboek

36
Q

wat zijn de kenmerken van de twee soorten steunweefsels? maak een tabel.

A

kraakbeen: chrondoblast, condrocyt, lacune, 80% water, type 2 collageen, geen bloedvaten, slecht herstel
bot: osteoblast, osteocyt, lacune, 25% water, type 1 collageen, wel bloedvaten, goed herstel

37
Q

je hebt twee soorten groei voor het kraakbeen. welke twee zijn dit en hoe werken ze? wat is er bijzonder aan de groei van kraakbeen?

A

interstitiële groei: vanuit mesenchymcellen, hierbij ontstaan isogene groepen
appositionele groei: vanuit het bindweefsel (perichondrium), er wordt dan van buiten af steeds meer kraakbeen afgezet
bijzonder is dat een lage zuurstofspanning de groei van het kraakbeen bevorderd

38
Q

wat zijn de celtypen in het bot en wat zijn hun functies?

A
  • osteoblasten: bot aanmaak
  • osteocyt: regulering afbraak en vorming
  • osteoclast: bot afbraak
39
Q

welke twee type botaanmaak heb je? beschrijf ze.

A

desmale verbening: vaak foetaal, platte beenderen zonder kraakbeenmodel
enchondrale verbening: botkokertje met kraakbeen –> kraakbeen verkalken –> bot afbrekende cellen die kraakbeenmatrix opeten –> bloedvaten komen binnen –> botbaljes aangelegd

40
Q

beschrijf de regulatie van de botopbouw als er:

a) te laag Ca gehalte in het bloed is
b) te hoog Ca gehalte in het bloed is

A

laag CA –> PTH in bijschildklier aangemaakt –> bindt aan osteoblast –> scheidt RANK ligand uit –> meer osteoclasten –> meer botafbraak –> Ca omhoog
hoog Ca –> CT (calcitonine) in schildklier aangemaakt –> bindt aan osteoclast –> kan geen Rank L meer ontvagen –> stopt met botafbraak –> Ca omlaag

41
Q

beschrijf de contractie van glad spierweefsel

A

Ca komt vanuit het cel membraan of uit het sacroplasmatisch reticulum. de Ca bindt en activeert Calmodulin. de calmodulin activeert myosin light chain kinase. dit activeert de myosine handjes waarna de powerstroke plaats vindt.

42
Q

beschrijf de contractie van skeletspieren

A

zie tekening.

43
Q

maak een tabel en beschrijf daarin de verschillende vormen van herstel van spierschade:
- klein gat
middel gat
groot gat

A

zie tekening

44
Q

maak een tabel met de kenmerken van spierweefsel

A

zie tekening

45
Q

je hebt verschillende spiervezels, welke zijn dit?

A

1 –> blauw –> lang uithoudingsvermogen en lage contractiesnelheid
2a –> rood –> contractie vermogen hoog en hoog uithoudingsvermogen
2b –> groen –> contractie vermogen hoog en uithoudings vermogen laag

46
Q

je hebt positief contrast en negatief contrast, welke stoffen worden hiervoor gebruikt?

A

bij positief contrast gebruik je jodium houdende stoffen dit zal witter worden op Xrays
bij negatief contrast gebruik je lucht of CO2 dit wordt zwaterter op Xrays

47
Q

bij het bekijken van een afbeelding is het belangrijk dat je een systeem aanhoud, welk systeem wordt toegepast door radiologen?

A

Abdomen
thorax skelet
mediastinum
long en long

48
Q

In een foetus wordt zuurstofrijk bloed alleen aangevoerd via de vena umbilicalis, om het zuurstofrijke bloed toch in het gehele lichaam te krijgen worden shunts aangelegd. welke shunts zijn dit en waarvoor zorgen zij? hoe gaan de shunts heten na sluiten?

A
ductus venosus: shunt op lever niveau, zorgt dat bloed niet alleen de lever doorgaat maar direct naar de vena cava inferior gaat, dit zorgt voor zuurstofrijk bloed in het RA, ligamentum venosum
foramen ovale: opening waardoor de longen worden overgeslagen, bloed gaat van het RA naar het LA, oval fossa
ductus arteriosus (botalli): shunt tussen trunkus pulmonalis en aorta, ligament arteriosum
49
Q

hoe ontstaan de verschillende lichaamsholte?

A

eerst is alles een kanaal (het pericardioperitoneale kanaal), hier ontstaan uitstulpingen in van de lichaamswand (de pleuropericardiale plooien), deze ontwikkelen zich tot pleuropericardiale membranen welke fuseren met het mediane mesenchym, hierdoor scheiden de pleuraholte en pedicardholte zich. daarna fuseren de pleuropericardiale membranen met het mesenschym anterior van de oesophagus, hierdoor is er scheiding van de linker en rechter pleuraholte. daarna ontwikkelt het diafragma zich waardoor de scheiding van de buikholte ontstaat

50
Q

uit welke vier structuren ontwikkelt het diafragma zich

A

het septum transversum
mesenchym van de oesophagus
pleuroperitoneale membranen en plooien
musculaire ingorei van de lichaamswand

51
Q

beschrijf hoe de longen ontstaan, welke delen bestaan uit welke soorten?

A

de longen ontwikkelen zich uit een uitstulping van de voordarm. dit is het laryngotracheale diverticulum. deze uitstulping gaat vertakken en er ontstaat een tracheo esophageaal membraan. uiteindelijk vormt zich zo de longen. Het endoderm zit aan de kant van de longblaasjes (buitenlucht en lichaam) op de buitenkant van de long ligt mesoderm want dat is ontstaan.

52
Q

waaruit bestaat het hart?

A

splanchisch mesoderm

53
Q

leg atrium septatie uit

A

bij ongeveer 24 dagen vind kromming van het hart plaats –> u vorm –> artria boven –> septum primum groeit richting het AV kanaal, hier blijft een gat over; het osteum primum. –> door apoptose kleine gaatjes in septum primum waarna ostium primum dichtgaat –> ontwikkeling ostium secondum met daar overheen de halve maan vormige septum secondum

54
Q

wanneer kan pas ventriculaire septatie plaatsvinden?

A

wanneer een septum tussen de atria ontstaat en het linker ventrikkel goed verbonden is met de eindstroom

55
Q

hoe vindt de septatie van de ventrikkels plaats

A

een plooi komt steeds hoger te liggen (intraventriculair septum) –> voor deel open blijven en later membreuze deel vormen, andere deel is musculeuze deel. het gat tussen de plooi en wand die niet gelijk hecht is het interventriculair foramen

56
Q

waaruit ontstaan de kussentjes van het hart

A

uit endocardial cushion cells (voorheen cardiac jelly)

57
Q

hoe vindt de scheiding van de uitstroom tussen aorta en pulmonary trunk plaats?

A

de t. pul. en aorta scheiden onder invloed van neurale lijstcellen. daarnaast helpen de cushion cells

58
Q

truncus arteriosus is als ….

A

de aorta en truncus pulmonarisch niet goed gescheiden van elkaar zijn

59
Q

het hart heeft een eigen geleidingssysteem, beschrijf dit systeem en waaruit dit systeem ontstaan is

A

sinusknoop –> prikkel –> AV knoop –> vertraging –> bundel van His –> hartpunt –> rest van hartwand
ontstaat uit hartspiercellen

60
Q

er zijn twee groteren coronaire arteriën, de linker en de rechter coronaire arterie. wat ontspringt uit de linker en wat uit de rechter, waaruit ontstaan deze aders?

A

linker: ramus descendens anterior en de ramus circumflex
rechter: aftakking naar SA knoop OF AV knoop
ontwikkelen zich uit endotheelcellen van het lever parenchym, gladde spiercellen en fibroblasten

61
Q

de pancreas en de galweg komen uit in de bocht van het duodenum in de ………. het duodenum gaat daarna over in het …….

A

papil van Vater

jejunum

62
Q

leg uit wat de verschillende technieken inhouden en noem hun voor en nadelen eventueel:

  • rongtenstraling
  • CT
  • MRI
A

Rontgen: stochastische schade, voordelen zijn gedetailleerd anatomisch beeld en goedkoop, nadelen zijn overprojecties, ioniserende straling en geen post processing
CT: berust op rontgen ook, stochastische schade, voordelen zijn reconstructie, belangrijk is bedenken waar je vanaf kijkt
MRI: berust op magneetvelden, waarbij protonen omklappen en gedetecteerd worden. voordelen zijn dat het veilig is, zeer goede visualisatie heeft, meerdere weefselkaakteristieken kan belichten, geen overprojecties, postprocessing. nadelen zijn contra indicaties (metaal), kostbaar en langdurigheid van het onderzoek

63
Q

wat zijn de radiologische kenmerken van een ontsteking

A

zwelling, verdikking
toegenomen doorbloeding (behalve bij pancreas!)
verhoogde permeabiliteit
omgeving wordt betrokken

64
Q

leg uit wat de volgende begrippen inhouden en benoem de organen die hiertoe behoren:

  • intra peritoneaal (5)
  • secundair retroperitoneaal (3)
  • retroperitoneaal (3)
A

intra peritoneaal: organen die liggen in de peritoneaalholte en vast zitten aan het mesenterium, maag, lever, galblaas, milt en gedeelten darm (om en om!)zijn omgeven door vocht
secundair retroperitoneaal: organen die eerst peritoneaal lagen maar laten tegen een wand zijn aangeduwd en hiermee verkleefd zijn geraakt, colon ascendens, colon descendens en het duodenum zitten dus niet vast aan mesenterium! zijn omgeven door vocht

retroperitoneaal: organen die buiten het pariëtale peritoneum liggen (dus ook buiten de periotoneaal holte), nieren, aorta en vena cava, duodenum en pancreas zijn omgeven door vet

65
Q

leg uit hoe de Bursa omentalis ontstaat en wat zijn begrenzingen zijn. met wat is deze holte gevuld?

A

de Bursa omentalis ontstaat doordat de maag deels meedraait met de darmen waardoor hij dorsaal gaat uitpuilen. de ruimte erachter is de Bursa omentalis. voorwand is maag, achterwand is pancreas, onder is colon transversum en meest linker puntje milt. er tussen ligt vocht

66
Q

embryologisch is de darm te verdelen in drie delen:
- voordarm
- middendarm
- einddarm
welke stukken darm worden door welke bloedvaten gevoed, beschrijf van deze vloedvaten ook deels het verloop

A

voordarm: truncus coeliacus: splitst zich in drie takken, de arteria hepatica cummunis die naar de lever gaat, de arteria lienalis die naar de milt gaat en de arteria gastrica sinistra die naar de maag gaat
middendarm: arteria mesenterica superior, loopt van achter de pancreas uit de aorta, kruist over het duidenum en heeft vertakkingen terug naar de pancreas en het duodenum (deze laatste twee krijgen ook van truncus coeliacus bloed)
einddarm: arteria mesenterica inferior, voorziet het laatste deel van het colon transversum tm de anus van bloed

67
Q

welke venen monden uit in de vena portae hepatis? waar gaat deze naar toe?

A

vena mesenterica superior en inferior en vena lienalis deze gaat daarna door de lever waar het bloed gezuiverd wordt. hierna gaat het bloed naar de vena cava inferior.

68
Q

het rectum staat in verbinding met de vena portae hepatis en de vena cava inferior, wat is hier het gevolg van?

A

Z pillen hebben meer effect doordat zij de lever niet eerst passeren (first pass effect)

69
Q

wat is een satuur (satura)

A

verbinding tussen botten van het cranium in de vorm van een dunne laag bindweefsel waardoor een klein beetje beweging mogelijk is

70
Q

je kunt de schedel classificeren op ontstaan en ligging, leg de volgende termen uit en geef aan of zij slaan op ligging of ontstaanswijze:

  • desmocranium
  • neurocranium
  • viscerocranium
  • chondrocranium
A

desmo: ontstaat door desmale verbening, voornamelijk platte schedelbeenderen, ontstaan
neuro: hersenschedel/brein ligt hierin, ligging
viscero: aangezichtsschedel (zintuigen), ligging
chondro: ontstaat door echondrale verbening, ontstaan

71
Q

vanuit waar ontspringen de volgende hersenzenuwen:

  • hersenzenuw 1
  • hersenzenuw 2
  • hersenzenuw 11
A

1: telencephalon (cerebrum)
2: diencephalon
11: vanuit ruggenmerg C1 tm 5

72
Q

welke hersenzenuwen behoren ook tot het sympatische zenuwstelsel

A

3, 7, 9 en 10

73
Q

noem de scalenusspieren, suprahyoidale spieren en infrahyoidale spieren

A

scalenus: m. scalenus anterior, medius en posterior
supra: m. digastricus, m. myolhyoideus, m. stylohyoideus en m. geniohyoideus
infra: m. omohyoideus, m. sternohyoideus, m. thyrohoidheus en m. sternothyroideus