medicin zinnen Flashcards
1
Q
ik denk dat ik ziek ben
A
je pense que je suis malade
2
Q
ik heb een ongeluk gehad
A
j’ai eu un accident
3
Q
wat heb je
A
quesqe tu as
4
Q
ga je naar de docter
A
tu vas voir le docteur
5
Q
ben je gezond
A
tu as en bonne sante
5
Q
ik heb een gebroken arm
A
j’ai le bras casse
6
Q
ja ik heb vanmiddag een afspraak
A
oui, j’ai rendez-vous cet apres-midi
7
Q
doe je aan sport
A
tu fais du sport
7
Q
ik ben nooit ziek
A
je ne suis jamais malade
7
Q
ja, omdat ik het leuk vind om te bewegen
A
parce que jaime bouger
8
Q
nee, ik doe niet aan sport
A
je ne fais pas du sport
9
Q
ik train drie keer per week
A
je m’entraine trois fois per semaine
10
Q
ik voetbal
A
je fais du foot
11
Q
eet je goed
A
esque tu manges bien
12
Q
ik eet veel fruit
A
je mange beaucoup de fruit