MC vragen Flashcards
Het kader van Tamanaha (2004), zoals behandeld in het boek (Zouridis 2021) en de colleges,
is bruikbaar als analytisch hulpmiddel om verschillende rechtsstaatsbegrippen en -
benaderingen te plaatsen.
Welke benadering dwingt tot een overheid die actief verhindert dat sociaaleconomische
ongelijkheid ontstaat door klassieke vrijheden?
A. Een dik rechtsstaatbegrip zonder materiële eisen.
B. Een dik materieel rechtsstaatbegrip.
C. Een dik formeel rechtsstaatbegrip.
D. Een rechtsstaatbegrip zonder normatieve grondslag
B. Een dik materieel rechtsstaatbegrip.
In het door u bestudeerde artikel van de ‘European Commission for Democracy through Law’
(de zogeheten ‘Venice Commission’) laten de auteurs zien dat:
A. De Britse ‘rule of law’, de Duitse ‘Rechtsstaat’ en de Franse ‘Etat de droit’ sterk van
elkaar verschillen, maar gemeenschappelijk hebben dat ze de ‘formal versions’ van
Tamanaha afwijzen.
B. De Britse ‘rule of law’, de Duitse ‘Rechtsstaat’ en de Franse ‘Etat de droit’ sterk van
elkaar verschillen, maar gemeenschappelijk hebben dat ze de ‘substantive versions’
van Tamanaha afwijzen.
C. De Britse ‘rule of law’, de Duitse ‘Rechtsstaat’ en de Franse ‘Etat de droit’ alleen
tezamen een rechtsstaat opleveren.
D. De Britse ‘rule of law’, de Duitse ‘Rechtsstaat’ en de Franse ‘Etat de droit’ alleen
legaliteit, rechtszekerheid en rechtsgelijkheid gemeen hebben
A. De Britse ‘rule of law’, de Duitse ‘Rechtsstaat’ en de Franse ‘Etat de droit’ sterk van
elkaar verschillen, maar gemeenschappelijk hebben dat ze de ‘formal versions’ van
Tamanaha afwijzen.
Tibor en Anneke hebben een discussie over de uitleg van legaliteit bij de ‘dunne, formele
versie’ van de rechtsstaat.
Tibor stelt dat legaliteit bij de dunne formele versie van de rechtsstaat betekent dat getoetst
moet worden aan het rechtmatigheidsbeginsel.
Anneke is het oneens met Tibor en zegt dat het niet om het rechtmatigheidsbeginsel gaat,
maar om de aanwezigheid van een wettelijke grondslag voor het bestuurlijk handelen van de
overheid.
Wie heeft gelijk?
A. Tibor heeft gelijk, Anneke heeft ongelijk.
B. Anneke heeft gelijk, Tibor heeft ongelijk.
C. Beiden hebben geen gelijk. Legaliteit in de dunne formele versie van de rechtsstaat
betekent dat overheidsoptreden begrensd kan worden en er een rechtsplicht kan
ontstaan tot overheidsoptreden.
D. Tibor en Anneke hebben allebei gelijk. Het rechtmatigheidsbeginsel stelt immers dat
het bestuurlijk handelen in een wettelijke grondslag moet zijn vastgelegd
B. Anneke heeft gelijk, Tibor heeft ongelijk.
In hoofdstuk 2 van zijn boek concludeert Zouridis dat de rechtsstaat de belangrijkste bron
van welvaart, geluk en ontwikkeling is voor een samenleving. Twee verklaringen hiervoor
zijn de collectieve actie en het genereren van generiek sociaal vertrouwen. Wat is de derde
verklaring?
A. Gelijke behandeling
B. Aansluiting op maatschappelijke waarden
C. Duidelijke regels
D. Eerlijke verdeling van inkomen
A. Gelijke behandeling
In oktober 2022 verscheen de nieuwe Rule of Law Index van het World Justice Project. Voor
het vijfde jaar op rij zien de auteurs een terugval van de rechtsstaat in de wereld. Zo’n 4,4
miljard mensen leven in landen waar een terugval van de rechtsstaat wordt waargenomen.
Een belangrijke oorzaak van de daling is de factor ‘Constraints on government powers’. Door
Covid hebben overheden zich wereldwijd meer macht toegeëigend en zijn meer autoritaire
overheden ontstaan.
Hoe is deze ontwikkeling het best te plaatsen in het rechtsstaatbegrip dat in het boek en in
de colleges is gehanteerd (rechtsstaat = legaliteit + rechtszekerheid + rechtsgelijkheid)?
A. In het rechtssttaatbegrip uit het boek en in de colleges wijst de opkomst van
autoritaire overheden ook op een terugval van de rechtsstaat.
B. In het rechtsstaatbegrip van het boek en de colleges wijst de opkomst van autoritaire
overheden juist op een versterking van de rechtsstaat in de wereld.
C. In het rechtsstaatbegrip van het boek en de colleges wijst de opkomst van autoritaire
overheden op nieuwe risico’s voor de rechtsstaat, maar niet per se op terugval.
D. In het rechtsstaatbegrip uit het boek en de colleges doet de opkomst van autoritaire
overheid er niet toe.
C. In het rechtsstaatbegrip van het boek en de colleges wijst de opkomst van autoritaire
overheden op nieuwe risico’s voor de rechtsstaat, maar niet per se op terugval.
De zogeheten Kinderopvangtoeslagenaffaire, waarin ouders al dan niet ten onrechte met
een streng terugvorderingsbeleid zijn geconfronteerd, heeft in Nederland breed morele
verontwaardiging opgeroepen, omdat de rechtsstaat in het geding is. Welke theorie in de
sociaalwetenschappelijke hoofdkleur verklaart deze verontwaardiging over de affaire het
best?
A. De structuratietheorie van Giddens.
B. De rechtsbewustzijntheorie van Ewick en Silbey.
C. De (cultureel-)psychologische theorie van Haidt.
D. De sociale netwerktheorie van Granovetter
C. De (cultureel-)psychologische theorie van Haidt.
De Afdeling rechtspraak van de Raad van State heeft in een uitspraak van 4 juni 2014 een
zogeheten beginselplicht tot handhaving uitgesproken. Deze handhavingsplicht is een
uitdrukking van:
A. Legaliteit.
B. Legitimiteit.
C. Adversair legalisme (‘adversarial legalism’).
D. Legitimerende rechtvaardigheid
A. Legaliteit.
Hoe ontstaat een rechtsstaat, bezien vanuit het sociaalwetenschappelijk perspectief?
A. Door structuren en systemen vanuit verschillende bestuurlijke instituties.
B. Door vastlegging van recht en kernbeginselen van de rechtsstaat in de rechtsorde op
zowel het macro- als microniveau.
C. Door patronen in het collectieve gedrag en in collectieve waarden, die via structuren
en systemen gereproduceerd worden.
D. Door de normen en waarden en het gedrag in de samenleving te onderzoeken in
relatie tot de rechtsorde.
C. Door patronen in het collectieve gedrag en in collectieve waarden, die via structuren
en systemen gereproduceerd worden.
Welk begrip hoort op de plaats van de puntjes in de volgende stelling?
‘In de sociaalwetenschappelijke hoofdkleur verschijnt de rechtsstaat als …’.
A. ‘de combinatie van de rechtsbeginselen legaliteit, rechtszekerheid en
rechtsgelijkheid’.
B. ‘een objectieve overheid die op basis van algemene maatstaven werkt’.
C. ‘een domeinconflict tussen verschillende rationaliteiten’
D. ‘een normatieve institutionele orde met als kenmerken ‘generality, ‘autonomy’ en
‘equality
D. ‘een normatieve institutionele orde met als kenmerken ‘generality, ‘autonomy’ en
‘equality
De bureaucratie zoals Weber deze omschreef is een rechtsstatelijk organisatieprincipe,
omdat:
A. De overheid daadwerkelijk over voldoende macht moet beschikken om het recht tot
gelding te brengen.
B. De bureaucratie van Weber bevoegdheden gebruikt om eigendom te beschermen en
de naleving van contracten afdwingt.
C. De bureaucratie van Weber bij uitstek het organisatieprincipe is dat langs de lijnen van
legaliteit, rechtszekerheid en rechtsgelijkheid werkt.
D. Bestuurlijke instituties die maatschappelijk vertrouwen waarborgen dat alleen kunnen
doen als op bestuurlijke instituties zelf kan worden vertrouwd.
C. De bureaucratie van Weber bij uitstek het organisatieprincipe is dat langs de lijnen van
legaliteit, rechtszekerheid en rechtsgelijkheid werkt.
Welke van de volgende stellingen wordt bevestigd door het empirisch onderzoek dat
Zouridis beschrijft in hoofdstuk 2 (‘de superieure rechtsstaat’) van het boek?
A. Omdat de rechtsstaat rechtvaardigheid stimuleert, zijn mensen in rechtsstaten
gelukkiger dan mensen die niet in een rechtsstaat wonen.
B. Omdat de rechtsstaat ook een democratie creëert, worden politieke conflicten in een
rechtsstaat op een meer legitieme wijze beslecht.
C. Omdat de rechtsstaat vrijheid stimuleert, trekken rechtsstaten ‘high tech’-bedrijven
aan die voor economische groei zorgen.
D. Omdat de rechtsstaat betrouwbaar bestuur stimuleert, neemt het sociaal
vertrouwen in het algemeen toe
D. Omdat de rechtsstaat betrouwbaar bestuur stimuleert, neemt het sociaal
vertrouwen in het algemeen toe
Lees de zin hieronder:
‘De rechtsorde is geen papieren geheel van regels, principes en juridische instituties, maar
een reële orde in de zin dat er een patroon is waarlangs het maatschappelijk verkeer verloopt
en waarnaar mensen zich gedragen.’
Deze zin past het beste bij:
A. De structuratietheorie van Giddens.
B. De ‘substantive versions’ van Tamanaha.
C. De politieke rationaliteit van Snellen.
D. Het modificerend recht van Koopmans
A. De structuratietheorie van Giddens.
In het door u bestudeerde rapport waarin de Afdeling bestuursrechtspraak reflecteert op
kinderopvangtoeslagzaken valt te lezen:
‘De bestuursrechters van de Afdeling bestuursrechtspraak moeten kritischer zijn op de
juistheid en compleetheid van de informatie van het overheidsorgaan. Als de verhouding
tussen procespartijen onevenwichtig is, zoals in kinderopvangtoeslagzaken, dan moet de
bestuursrechter de burger de helpende hand bieden, onder meer door actief onderzoek te
doen naar de relevante feiten.’
Welke rechtsstaatbenadering gaat schuil achter deze woorden van de Afdeling
bestuursrechtspraak?
A. De machtenscheidingsdoctrine zoals Vile deze heeft beschreven.
B. De rechtsstaat als combinatie van legaliteit, rechtszekerheid en rechtsgelijkheid zoals
deze in het boek van Zouridis wordt omschreven.
C. De wederkerige rechtsstaatopvatting van de Maatschappelijke commissie ‘Uitdragen
kernwaarden van de rechtsstaat’.
D. Een ‘dikke’, ‘materiële’ (‘substantive’) opvatting in het kader van Tamanaha
D. Een ‘dikke’, ‘materiële’ (‘substantive’) opvatting in het kader van Tamanaha
Zoals u duidelijk is geworden bij het lezen van het boek en tijdens de colleges, is de
rechtsstaat niet zozeer een juridisch begrip, maar een theoretisch concept. Wat is vanuit het
rechtsstaatbegrip van John Locke het tegenovergestelde van een rechtsstaat?
A. Een verzorgingsstaat.
B. Een onrechtstaat.
C. Een rechtloze staat.
D. Een absolute staat met onbegrensde staatsmacht.
D. Een absolute staat met onbegrensde staatsmacht.
Welk van onderstaande situaties lijkt het meeste op een uitvoeringstekort?
A. De rechtsstaat in Mexico. Daar is in het juridisch perspectief wel sprake van een
rechtsstaat, maar door grootschalige corruptiepraktijken lijkt de bestuurlijke praktijk
daar niet of nauwelijks op.
B. De recente stikstofuitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak waardoor veel
bouwprojecten opnieuw vertraging oplopen.
C. De Coronawet die maar niet door het parlement komt, waardoor bij een eventuele
nieuwe uitbraak het kabinet alleen nog maar noodmaatregelen kan treffen.
D. Het groeiend protest tegen de regering en de toename van omgekeerde vlaggen langs
de snelwegen.
A. De rechtsstaat in Mexico. Daar is in het juridisch perspectief wel sprake van een
rechtsstaat, maar door grootschalige corruptiepraktijken lijkt de bestuurlijke praktijk
daar niet of nauwelijks op.
MacCormick (2007) stelt dat voor een rechtsstaat nodig is dat ‘most people most of the time
refrain from what the law stigmatizes as wrongdoing’. Hiermee bedoelt hij dat:
A. In een rechtsstaat altijd meer dan 80% van de burgers achter de norm moeten staan.
B. De rechtsstaat gebouwd is op de normatieve orde in de samenleving.
C. De punitiviteitskloof eigenlijk niet vast te stellen is bij rechtsvervreemding.
D. Een rechtsstaat in de basis een juridische orde is met normbesef.
B. De rechtsstaat gebouwd is op de normatieve orde in de samenleving.
Lees het onderstaande citaat uit een opiniebijdrage van Teun Voeten en geef antwoord op
de vraag:
“Ik hoorde laatst dat drugs zo genormaliseerd zijn, dat men ze maar beter kan
legaliseren. Dit betekent in feite een abnormale situatie normaal gaan maken.
Plofkraken en auto-inbraken zijn helaas ook normaal in Nederland maar die worden
ook niet gelegaliseerd.” Uit: Brabants Dagblad, 4 oktober 2022
Welk rechtsstaattekort uit het boek van Zouridis wil Voeten in deze uitspraak NIET
accepteren?
A. Verankeringstekort.
B. Uitvoeringstekort.
C. Handhavingstekort.
D. Regelgevingstekort
A. Verankeringstekort.
‘Een eerste uitgangspunt van … is dat het recht neutraal is ten opzichte van het gestelde
doel.’
Welk concept past het best op de plaats van de puntjes in dit citaat uit het boek?
A. rechtsstatelijk bestuur.
B. rechtsinstrumentalisme.
C. legaliteit.
D. juridisering
B. rechtsinstrumentalisme.
Onlangs verwees de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State de zogeheten
bouwvrijstelling af op grond van het Europees natuurbeschermingsrecht. In haar reactie gaf
minister Van der Wal aan dat ze zich deze zomer bij de Europese Commissie had gemeld met het verzoek om versoepeling van de stikstofregels. Lees het onderstaat citaat van minister
Van der Wal en beantwoord de vraag.
“Volgens de bewindsvrouw ‘hebben we nooit geleverd als het gaat om natuur’. En
plannen voor een wetswijziging, zoals door oppositiepartijen in de Kamer wordt
gesuggereerd? “Dat is onhoudbaar. We hebben te maken met Europees recht. Ze zien
ons aankomen…”.” (Uit: De Telegraaf, 3 november 2022)
Op welk domeinconflict in het rationaliteitenmodel van Snellen (1987) wijst dit citaat?
Het domeinconflict tussen de:
A. Europese en de juridische rationaliteit.
B. Economische en de politieke rationaliteit.
C. Technische en wetenschappelijke rationaliteit.
D. Juridische en de politieke rationaliteit
D. Juridische en de politieke rationaliteit
Onderzoek van Tyler laat zien dat de bereidheid van burgers om regels na te leven
samenhangt met hoe ze worden behandeld door de instanties. In het bijzonder blijkt uit
empirisch onderzoek dat deze bereidheid samenhangt met onder meer onpartijdige,
zorgvuldige behandeling, gehoord worden en een consistente gedragslijn. Het theoretisch
begrip dat in de literatuur voor deze behandeling wordt gebruikt is:
A. ‘Procedural justice’.
B. ‘Moral intuition’.
C. ‘New public management’.
D. ‘Legal consciousness’.
A. ‘Procedural justice’.
Van welke ontwikkeling is het nieuwe artikel 429ter een voorbeeld? (bijlage 1)
A. Een groeiend uitvoeringstekort
B. Toenemende juridisering
C. Een groeiend handhavingstekort
D. Een groeiend rechtsstaattekort
B. Toenemende juridisering
Stel dat het nieuwe artikel 429ter wordt ingevoerd. Welke extra discrepantie tussen
hoofdkleuren in het rechtsstaatprisma verwacht u op grond van het empirisch onderzoek in
het boek? (bijlage 1)
A. Discrepantie tussen de juridische en de sociaalwetenschappelijke hoofdkleur, omdat
dit artikel op geen enkele manier steunt op de normatieve institutionele orde in
Nederland.
B. Discrepantie tussen sociaalwetenschappelijke en bestuurswetenschappelijke
hoofdkleur, omdat dit artikel wel gegrond is in de normatieve institutionele orde in
Nederland, maar politie en BOA’s het gewoon niet gaan uitvoeren.
C. Geen discrepantie, omdat dit artikel goed aansluit bij de normatieve institutionele
orde in Nederland, goed past in het strafrecht en ook in de praktijk gebracht gaat
worden door de bestuurlijke instituties.
D. Discrepantie tussen de juridische en de bestuurswetenschappelijke hoofdkleur,
omdat het artikel wel in het wetboek van strafrecht kan worden opgenomen maar
dit niet of nauwelijks zal worden uitgevoerd of gehandhaafd vanwege schaarste en
discretionaire ruimte.
D. Discrepantie tussen de juridische en de bestuurswetenschappelijke hoofdkleur,
omdat het artikel wel in het wetboek van strafrecht kan worden opgenomen maar
dit niet of nauwelijks zal worden uitgevoerd of gehandhaafd vanwege schaarste en
discretionaire ruimte.
Bij welk rechtsstaatidee past het nieuwe artikel 429ter het best? (bijlage 1)
A. Het rechtsstaatidee van Thomas Hobbes
B. Het rechtsstaatidee van De WRR
C. Het rechtsstaatidee van de Venice Commission van de Raad van Europa.
D. Het rechtsstaatidee van het World Justice Project
A. Het rechtsstaatidee van Thomas Hobbes
Welke uitspraak over het nieuwe artikel 429ter wordt onderbouwd door de analyse over
rechtsinstrumentalisme die in het boek en tijdens de colleges is gepresenteerd? (bijlage 1)
A. Dit artikel laat het rechtsinstrumentalisme zien van de huidige minister van Justitie
en veiligheid.
B. Dit artikel laat zien hoe moeilijk het is de grens te trekken tussen instrumentaliteit
van het recht en rechtsinstrumentalisme.
C. Dit artikel trekt de verhouding tussen het recht als instrument en het recht als
waarborg verder scheef.
D. Het alomvattend rechtsinstrumentalisme dat Tamanaha beschrijft voor de Verenigde
Staten heeft zich inmiddels ook naar Nederland verbreid
B. Dit artikel laat zien hoe moeilijk het is de grens te trekken tussen instrumentaliteit
van het recht en rechtsinstrumentalisme.
Onlangs diende het lid van de Tweede Kamer Sneller een wetsvoorstel in om de Wet op de
rechterlijke organisatie te veranderen. Op de website van de Tweede Kamer wordt dit
wetsvoorstel als volgt samengevat.
Wetsvoorstel Initiatiefwetsvoorstel Sneller - Wet verval bijzondere
aanwijzingsbevoegdheid openbaar ministerie
Initiatiefwetsvoorstel van het lid Sneller tot wijziging van de Wet op de rechterlijke
organisatie (Wet RO) naar aanleiding van twijfels over de bevoegdheden die de
minister heeft om zich te bemoeien met individuele strafzaken van het Openbaar
Ministerie (OM).
Dit wetsvoorstel voorziet in vier wijzigingen van de Wet RO:
1. Voorstel om de bijzondere aanwijzingsbevoegdheid van de minister aan het OM te
schrappen. De minister kan dan niet meer een aanwijzing geven tot opsporing, tot
vervolging of tot niet-vervolging of de wijze voorschrijven waarop het OM in een
concrete strafzaak zijn bevoegdheden moet inzetten. Op deze wijze wordt formeel
ingrijpen door de minister in een concrete strafzaak onmogelijk gemaakt.
2. Voorstel om de inlichtingenplicht van het College van procureurs-generaal te
beperken.
3. Voorstel om artikel 131, vijfde lid, Wet RO te schrappen waardoor de verplichting
komt te vervallen om beslissingen zoals bedoeld in artikel 140a Sv aan de minister
voor te leggen. En daarbij de verplichting vervalt om in het Reglement van Orde van
het College van procureurs-generaal te regelen in welke andere gevallen een
beslissing aan de minister wordt voorgelegd.
4. Voorstel om in artikel 128 Wet RO te bepalen dat de uitoefening van taken en
bevoegdheden door het OM in een concreet geval geschiedt zonder
ondergeschiktheid aan de minister.
In het analysekader van Nonet en Selznick beoogt het wetsvoorstel versterking van het:
A. Repressief recht.
B. Autonoom recht.
C. Bureaucratisch recht.
D. Responsief recht
B. Autonoom recht.
Gert en Samson hebben een discussie. Gert zegt dat juridisering wordt veroorzaakt doordat
de wetgever de ontwikkelingen m.b.t. rechtsbescherming aan de rechter heeft overgelaten
i.p.v. zich er zelf mee bezig te hebben gehouden.
Samson zegt juist dat het bestuur de oorzaak is van juridisering, doordat het bestuur uit gaat
van het idee heeft dat de samenleving maakbaar is.
Welk van onderstaande antwoorden is juist?
A. Gert heeft gelijk.
B. Samson heeft gelijk.
C. Gert en Samson hebben gelijk.
D. Gert en Samson hebben beiden ongelijk.
C. Gert en Samson hebben gelijk.
Het gebruik van het rechtsstaatprisma legt verschillende hoofdkleuren bloot. In iedere
hoofdkleur komen legaliteit, rechtszekerheid en rechtsgelijkheid tot stand door een aantal
mechanismen. Welke drie mechanismen worden in het boek in de juridische hoofdkleur
onderscheiden?
A. Het reguleren van bevoegdheden, het creëren van checks en balances en het
reguleren van de discretionaire ruimte.
B. Het reguleren van bevoegdheden, het creëren van machtenscheiding en het
reguleren van de discretionaire ruimte.
C. Het reguleren van bevoegdheden, het creëren van checks en balances en het
bureaucratiseren van de organisatie.
D. Het creëren van checks en balances, het reguleren van bevoegdheden en de
onafhankelijke bestuursrechtspraak
A. Het reguleren van bevoegdheden, het creëren van checks en balances en het
reguleren van de discretionaire ruimte.
Een van de oplossingen om de vicieuze spiraal van een institutionele crisis te doorbreken, is
meer uitvoering en handhaving die werkt. Hierbinnen zijn drie strategieën benoemd door
Zouridis (2021). Welke zijn dit?
A. Investeren in informele instituties, het rechtsstatelijk ethos versterken en
overregulering aanpakken.
B. Het gebruik van netwerken waarin burgers zich bewegen en het bouwen op de
morele intuïtie en de top van uitvoeringsinstituties zelf verantwoording laten
afleggen.
C. Responsabilisering van burgers, een rem op de regelproductie, en een waakhond
voor wegwerprecht instellen.
D. De uitvoering slimmer maken, meer samenwerking tussen uitvoerders en de
kwaliteit en capaciteit versterken
D. De uitvoering slimmer maken, meer samenwerking tussen uitvoerders en de
kwaliteit en capaciteit versterken
In de sociaalwetenschappelijke hoofdkleur werkt de rechtsstaat op drie niveaus. Waarnaar
verwijst het mesoniveau?
A. Het niveau van provincies, als mesobestuur.
B. Het niveau van sociale instituties die een samenleving als geheel reguleren
C. Het niveau van het rechtsbewustzijn van burgers.
D. Het niveau van arena’s, netwerken en sociale sferen
D. Het niveau van arena’s, netwerken en sociale sferen
In legalistische organisaties doen zich volgens een studie van Sitkin en Bies (1994) vier
paradoxen voor. Hoe omschrijven zij de formaliseringsparadox?
A. Regels in legalistische organisaties beogen de minder machtigen te beschermen
tegen de machtiger partijen, maar naarmate er meer regels komen, beschermen
deze feitelijk steeds meer de machtiger partijen.
B. Regels in legalistische organisaties beogen de zorgvuldige besluitvorming in de
organisatie te bevorderen, maar naarmate er meer regels komen, wordt de
besluitvorming steeds onzorgvuldiger.
C. Regels in legalistische organisaties beogen heldere procedures vast te leggen, maar
naarmate er meer regels komen, worden de procedures juist omslachtiger en
ondoorzichtiger en dus minder helder.
D. Regels in legalistische organisaties beogen de rechtvaardigheid te bevorderen, maar
naarmate er meer regels komen, wordt de toepassing ervan steeds onrechtvaardiger
C. Regels in legalistische organisaties beogen heldere procedures vast te leggen, maar
naarmate er meer regels komen, worden de procedures juist omslachtiger en
ondoorzichtiger en dus minder helder.
GEEN oplossing voor de institutionele crisis van de rechtsstaat is meer responsiviteit, de
rijdende rechter of het openstellen van het recht, aldus Zouridis. Waarom zijn dit volgens
Zouridis GEEN oplossingen?
Omdat deze voorbeelden:
A. Juist leiden tot een uitholling van de democratie, waardoor de institutionele crisis
versterkt wordt.
B. Niet voor iedereen toegankelijk zijn, waardoor alleen een selecte groep haar recht
weet te halen.
C. Het recht niet ‘echt’ dichter bij de leefwereld van burgers brengen.
D. Juist de vicieuze spiraal van de institutionele crisis van de rechtsstaat versterken.
D. Juist de vicieuze spiraal van de institutionele crisis van de rechtsstaat versterken.
Lees onderstaande zin uit het boek en beantwoord de vraag.
‘Een rechtsstaat voorkomt wat wel ‘predatory behavior’ in een samenleving wordt genoemd.’
Welk van onderstaande antwoorden legt dit effect van de rechtsstaat het beste uit?
A. De mens is van nature geneigd tot een totale oorlog van allen tegen allen en de
rechtsstaat weerhoudt hen daarvan
B. Door eigendom te beschermen en nakoming van contracten af te dwingen, zorgt de
rechtsstaat ervoor dat het maatschappelijk verkeer betrouwbaar wordt.
C. De rechtsstaat voorkomt veel van de criminaliteit in een samenleving.
D. De rechtsstaat stimuleert onbaatzuchtig gedrag bij mensen door heldere normen te
stellen
B. Door eigendom te beschermen en nakoming van contracten af te dwingen, zorgt de
rechtsstaat ervoor dat het maatschappelijk verkeer betrouwbaar wordt.
Welke van de volgende kenmerken passen het best bij het bureaucratisch ideaaltype van
Weber?
A. Afgebakende taken, geformaliseerde communicatie en hiërarchische besluitvorming.
B. Democratie, populisme en flipperkastpolitiek.
C. Instrumentalisme, machtenscheiding en juridische rationaliteit.
D. Economische rationaliteit, constitutionaliteit en gedecentraliseerde besluitvorming
A. Afgebakende taken, geformaliseerde communicatie en hiërarchische besluitvorming
Fenna en Nik proberen oplossingen te bedenken voor de institutionele crisis van de
rechtsstaat. Fenna benoemt een waakhond voor wegwerprecht en Nik stelt dat er ook een
rem op de regelproductie moet komen. Wat is het derde voorstel dat in het boek van
Zouridis wordt genoemd?
A. Meer regulering.
B. Bestuurlijke instituties binnen rechtsstatelijke kaders houden door strakkere regels.
C. Rechtspraak naar de burgers brengen.
D. Responsabilisering van de uitvoerende en handhavende instituties
D. Responsabilisering van de uitvoerende en handhavende instituties
In hun hoofdstuk stellen Adams en Van der Schyff (2017; een van de verplichte artikelen) dat
de constitutionele setting van Nederland meer op Engeland lijkt dan op de Verenigde staten.
Welke van de volgende uitspraken komt het dichtst bij de analyse van Adams en Van der
Schyff in het artikel bij de verplichte literatuur?
A. Dat Nederland net als Engeland onderdeel uitmaakt van de Europese constitutionele
traditie en de Verenigde Staten daar geen deel uit van uitmaken.
B. Dat Nederland net als Engeland een heel oude constitutionele setting heeft en de
Verenigde Staten een relatief jonge constitutionele setting heeft.
C. Dat Nederland net als Engeland een open constitutionele setting heeft die voor een
groot deel moet worden ingevuld door de wetgever en dat de Verenigde Staten een
rechterlijke constitutionele cultuur hebben.
D. Dat Nederland net als Engeland de grondrechten in de grondwet heeft vastgelegd en
de Verenigde Staten deze niet in de grondwet zelf hebben vastgelegd, maar in een
bijlage bij de grondwet
C. Dat Nederland net als Engeland een open constitutionele setting heeft die voor een
groot deel moet worden ingevuld door de wetgever en dat de Verenigde Staten een
rechterlijke constitutionele cultuur hebben.
U heeft bij de verplichte artikelen het advies van de Adviesraad Internationale Vraagstukken
(De wil van het volk? Erosie van de democratische rechtsstaat in Europa) bestudeerd. Op
basis van de analyse in dit rapport komt deze adviesraad tot onder meer de volgende
aanbeveling:
Als onderdeel van het mensenrechtenbeleid zet het Ministerie van Buitenlandse
Zaken een democratie- en rechtsstatelijkheidsprogramma op dat zich richt op
de lidstaten van de Raad van Europa waar de democratische rechtsstaat zich
in de gevarenzone bevindt. Daarbij zou ook de expertise van relevante andere
departementen (bijvoorbeeld de ministeries van Onderwijs, van Veiligheid en Justitie
en van Economische Zaken) moeten worden betrokken.
Vanuit welke rechtsstaatopvatting in het kader van Tamanaha is deze aanbeveling van de
adviesraad tot stand gekomen?
A. De rechtsstaat als mix van legaliteit, rechtsgelijkheid en rechtszekerheid.
B. Een wat dunnere, formele rechtsstaatopvatting.
C. De rechtsstaat als mix van democratie en ‘rule of law’.
D. Een ‘substantive’ (materiële) rechtsstaatopvatting
D. Een ‘substantive’ (materiële) rechtsstaatopvatting
In het door u bestudeerde artikel van Nedzel (2018) wordt een scherpe positie ingenomen
door de auteur. Zij stelt dat alleen bepaalde rechtsstaten economische groei stimuleren.
Wat is de positie die wordt ingenomen door Nedzel?
A. De ‘continentale’ rechtsstaat zorgt uiteindelijk voor meer economische groei (en een
grotere overheid) dan de de ‘rule of law’ rechtsstaat conform de common-law traditie.
B. Omdat er ook staten zijn, zoals Singapore of China, waar de rechtsstaat niet aanwezig
tot zwak is en wiens economische groei al een aanzienlijke tijd erg sterk is en blijft,
laten recente onderzoeken deze correlatie steeds minder overtuigend zien.
C. Bij een continentale rechtsstaat is de rechtsstaat een uitdrukking van de wil van een
collectief (volk) en dit is de basis voor overheidsinvloed op diverse terreinen, wat een
spontane ‘bottom-up’ orde of marktwerking en economische groei belemmert.
D. Omdat de ‘rule of law’ benadering, vanuit de common-law traditie, het individu als
startpunt kiest en vooral de verhouding tussen burgers en overheid reguleert, is zij
minder geschikt om als grondslag voor een samenleving te hanteren.
C. Bij een continentale rechtsstaat is de rechtsstaat een uitdrukking van de wil van een
collectief (volk) en dit is de basis voor overheidsinvloed op diverse terreinen, wat een
spontane ‘bottom-up’ orde of marktwerking en economische groei belemmert.
De verschillende hoofdkleuren in het rechtsstaatprisma in het boek verschillen op een aantal
punten van elkaar. De vraag hoe een rechtsstaat wetenschappelijk kan worden onderzocht,
hangt ook af van de hoofdkleur. Hoe kan een rechtsstaat in de sociaalwetenschappelijke
hoofdkleur worden onderzocht?
A. Door het positieve recht (uit verschillende rechtsbronnen, zoals verdragen, wetten
en jurisprudentie) te onderzoeken.
B. Door de waarden en het gedrag van burgers in de samenleving te onderzoeken.
C. Door legaliteit, rechtszekerheid en rechtsgelijkheid in dé praktijk te onderzoeken.
D. Door empirisch onderzoek te doen naar bureaucratie en machtenscheiding.
B. Door de waarden en het gedrag van burgers in de samenleving te onderzoeken.
Er zijn drie contramallen om (doorgeslagen) rechtsinstrumentalisme te voorkomen. Welk
van onderstaande antwoordopties is GEEN contramal?
A. Er zijn grenzen aan het gebruik van het instrument en de bevoegdheid die een
instrument heeft.
B. Er zijn regels en beginselen die voorschrijven hoe een instrument gebruikt dient te
worden.
C. Er is een interne zelfcorrectie doordat uitvoerders en handhavers het instrument ook
daadwerkelijk dienen te gebruiken.
D. Er zijn procedures voorafgaand en na het gebruik in de vorm van toetsing door een
onafhankelijke rechter
C. Er is een interne zelfcorrectie doordat uitvoerders en handhavers het instrument ook
daadwerkelijk dienen te gebruiken.
Het concept institutionele crisis zoals gebruikt in het boek door Zouridis (2021) heeft twee
betekenissen. Enerzijds wijst het op een crisis van de instituties die het recht uitvoeren en
toepassen. Waar kan een institutionele crisis nog meer op wijzen?
A. Op een kloof tussen de normatieve institutionele orde en de bestuurlijke praktijk.
B. Op waardenverval bij de bestuurlijke instituties.
C. Op een fundamentele ontregeling van de instituties in een beleidssector.
D. Op een erosie van de bereidheid tot naleving bij burgers en bedrijven en dus de
rechtsstaat als sociale institutie.
D. Op een erosie van de bereidheid tot naleving bij burgers en bedrijven en dus de
rechtsstaat als sociale institutie.
Waarom kiest Zouridis in zijn boek (2019) voor een tamelijk ‘dun’ en formeel rechtsstaatsbegrip?
A. Dit maakt het gemakkelijker dat het rechtsstaatbegrip voor politieke doelen wordt ingezet om tot
een zo goed mogelijke rechtsstaat te komen.
B. Dit maakt het mogelijk het rechtsstatelijk bestuur als bestuursvorm an sich, los van inhoudelijke
keuzes, te bestuderen.
C. Het boek wil geen normatieve grondslag onder de rechtsstaat leggen, omdat daar geen politieke
consensus over te bereiken is.
D. Dit de rechtsstaat via legaliteit van publieke instituties in combinatie met procedurele
rechtvaardigheid mogelijk maakt
B. Dit maakt het mogelijk het rechtsstatelijk bestuur als bestuursvorm an sich, los van inhoudelijke
keuzes, te bestuderen.
Waardoor laat een ‘regulatory state’ zich het beste kenmerken?
A. Door de aanwezigheid van grote uitvoerende bureaucratieën voor maatschappelijke domeinen,
zoals sociale zekerheid, veiligheid et cetera.
B. Door een netwerk van publieke partijen die samen het speelveld van maatschappelijke domeinen,
zoals sociale zekerheid, veiligheid et cetera beheersen.
C. Door een overheid die zich bezighoudt met de inrichting en besturing van maatschappelijke
domeinen, om zelf diensten te kunnen leveren aan burgers.
D. Door de rol van de overheid als inrichter en bestuurder van maatschappelijke domeinen, via
netwerkverbanden met verschillende partijen.
D. Door de rol van de overheid als inrichter en bestuurder van maatschappelijke domeinen, via
netwerkverbanden met verschillende partijen.
Hoe verhoudt het rechtsstaatsbegrip van de Venice Commission (2011) zich tot het rechtsbegrip van
Hirsch Ballin bekeken vanuit het kader van Tamanaha?
Het rechtsstaatsbegrip van de Venice Commission is:
A. Net als dat van Hirsch Ballin als formeel te duiden, zonder materiële eisen.
B. Als formeel te duiden. Dat van Hirsch Ballin als formeel met ook materiële eisen.
C. Net als dat van Hirsch Ballin als formeel te duiden, met ook materiële eisen.
D. Als formeel te duiden met ook materiële eisen. Dat van Hirsch Ballin als formeel
C. Net als dat van Hirsch Ballin als formeel te duiden, met ook materiële eisen.
Wat is de belangrijkste metaboodschap van het kader, c.q. ‘schema’ van Tamanaha dat is
besproken in de colleges en terug is te vinden in het boek van Zouridis (2019)?
Het laat zien:
A. Dat dunne rechtsstaatbegrippen niet de hele rechtsstaat omvatten.
B. Dat ieder rechtsstaatbegrip een normatieve grondslag heeft.
C. Dat een dunne materiële benadering van het rechtsstaatsbegrip in een afzijdige overheid
resulteert, die de vrijheden van burgers respecteert.
D. Hoe empirisch onderzoek naar rechtsstaatbegrippen beter mogelijk gemaakt word
B. Dat ieder rechtsstaatbegrip een normatieve grondslag heeft.
Wat is de opvatting over legaliteit die het beste past bij een zogenaamde ‘dikke, materiële versie’
van de rechtsstaat?
De opvatting dat:
A. De begrenzing van overheidsoptreden door het legaliteitsbeginsel in Nederland (en daarbuiten)
onomstreden is.
B. Het legaliteitsbeginsel enkel het overheidsoptreden kan begrenzen.
C. Het legaliteitsbeginsel overheidsoptreden kan begrenzen en een rechtsplicht tot
overheidsoptreden kan impliceren.
D. Het bestuurlijk handelen van de overheid een wettelijke grondslag moet hebben
C. Het legaliteitsbeginsel overheidsoptreden kan begrenzen en een rechtsplicht tot
overheidsoptreden kan impliceren.
De bureaucratie is een rechtsstatelijk organisatieprincipe, omdat:
A. De overheid daadwerkelijk over voldoende macht moet beschikken om het recht tot gelding te
brengen.
B. De bureaucratie van Weber een zinssamenhang met de rechtsstaat vertoont door gebruik van
bevoegdheden om eigendom te beschermen.
C. Een goed functionerende bureaucratie langs de lijnen van legaliteit, rechtszekerheid en
rechtsgelijkheid werkt.
D. Bestuurlijke instituties die maatschappelijk vertrouwen waarborgen dat alleen kunnen doen, als
op bestuurlijke instituties zelf kan worden vertrouwd.
C. Een goed functionerende bureaucratie langs de lijnen van legaliteit, rechtszekerheid en
rechtsgelijkheid werkt.
Zouridis stelt in hoofdstuk 2 (‘De superieure rechtsstaat’) van zijn boek (2019) het volgende:
“Kennelijk is er in hoogontwikkelde samenlevingen ‘iets’ dat het maatschappelijk verkeer smeert en
dat ‘bovenindividueel’ van aard is, of in ieder geval niet is terug te brengen tot keuzes van individuen
en hun gedrag.”
Hoe zou Durkheim het ‘iets’ waar hier op gezinspeeld wordt, invullen?
Als:
A. Sociaal kapitaal, de mate waarin mensen iets met elkaar doen: hoe meer ze samen doen, hoe
rijker dat sociaal kapitaal wordt.
B. Bescherming van eigendom en een onpartijdige en onafhankelijke rechter.
C. Economische voorspoed vanwege een goede geografische ligging en de aanwezigheid van een
gematigd klimaat.
D. Onderling vertrouwen, ondanks toenemende anonimiteit en schaalvergroting, doordat de
rechtsstaat als rechtsorde maatschappelijk verkeer kanaliseert.
D. Onderling vertrouwen, ondanks toenemende anonimiteit en schaalvergroting, doordat de
rechtsstaat als rechtsorde maatschappelijk verkeer kanaliseert.
Wat dragen sociale arena’s (Tamanaha) bij aan de ‘werking’ van de rechtsstaat?
Sociale arena’s verwijzen naar bijvoorbeeld een kerkgenootschap of een
ondernemersgemeenschap, maar ook een maffiaorganisatie waarin:
A. Er op mesoniveau sprake is van hiërarchie en coördinatie van het gedrag van
de leden van die groep via regels.
B. Via ‘vanzelfsprekendheden’ gedeelde normen en rollen de normatieve institutionele orde op
mesoniveau wordt bepaald.
C. De werking van de rechtsstaat blootgelegd kan worden door te kijken naar het individuele gedrag
van leden van die groep op microniveau.
D. De regels waar alle leden zich naar moeten schikken duidelijk zijn en vast zijn gelegd in de
statuten.
B. Via ‘vanzelfsprekendheden’ gedeelde normen en rollen de normatieve institutionele orde op
mesoniveau wordt bepaald.