MAW TW1 HS11 Flashcards

1
Q

Modernisering

A

Het proces waarbij iets wordt aangepast/vernieuwd naar hedendaagse standaarden, omstreden begrip -> controversieel

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Vorming (Hoofdconcept)

A

Het proces van verwerving van een bepaalde identiteit.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Verhouding (hoofdconcept)

A

De wijze waarop mensen zich van elkaar onderscheiden en tot elkaar verhouden en de manier waarop samenlevingen in sociale zin vorm geven aan deze verschillen, het verwijst ook naar onderlinge betrekkingen tussen staten.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Moderniseringstheorieën

A

Theorieën die het proces van maatschappelijke ontwikkeling en vooruitgang proberen te verklaren; zoals postmodernisme.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Civilisatieproces

A

De langdurige ontwikkeling van gedrag, normen en waarden binnen een samenleving.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Persoonlijke identiteit

A

De unieke combinatie van eigenschappen en kenmerken die een individu definiëren en onderscheiden van anderen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Bricolage

A

Het bij elkaar zoeken en aan elkaar plakken van verschillende aspecten van een personaliteit om zo een nieuwe te vormen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Pluralisme

A

Het bestaan en de erkenning van verschillende identiteiten of opvattingen van een persoon.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Informalisering

A

Een langetermijnproces van verandering in sociale omgangsvormen en gedragscodes, waarbij deze minder formeel en strikter worden.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Anonieme sociale controle

A

Er is niet een persoon maar een bepaald object waardoor je weet dat je je moet gedragen of aan de regels moet houden, bijvoorbeeld stoplichten (rood = stoppen).

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Doelrationeel handelen

A

Doelgericht gedrag waarbij een rationele afweging wordt gemaakt tussen doelen, middelen en mogelijke neveneffecten om een specifiek doel zo efficiënt mogelijk te bereiken. (Max Weber) -> kan leiden tot onttovering en vervreemding van de wereld.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Sociale mobiliteit

A

De mogelijkheid voor individuen of groepen om van sociale positie of status te veranderen binnen een samenleving.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Democratisering

A

Het proces van verandering van de machts- en gezagsverhoudingen door een grotere inspraak en medezeggenschap van degenen met minder macht.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Meritocratie

A

Maatschappijmodel waarin de sociaal-economische positie en status van individuen wordt bepaald op basis van hun verdiensten, prestaties en capaciteiten, in plaats van op factoren zoals afkomst, traditie, bezit of sociale klasse.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Sociale ongelijkheid

A

Een situatie waarin verschillen tussen mensen in al dan niet aangeboren kenmerken consequenties hebben voor hun machtspositie en kan leiden tot een ongelijke verdeling van schaarse en hooggewaardeerde zaken van waardering en behandeling.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

sociale stratificatie

A

Een systeem waarbij een samenleving is ingedeeld in verschillende hiërarchisch geordende sociale lagen of klassen.

17
Q

Overlegeconomie

A

Poldermodel, er wordt overlegd over belangrijke beslissingen.

18
Q

Sociale grondrechten

A

Grondrechten die de overheid verplichten om actief op te treden en voorzieningen te treffen voor het maatschappelijk functioneren en welzijn van burgers.

19
Q

Veranderingsvraagstuk

A

Een van de hoofdvraagstukken binnen maatschappijwetenschappen, gaat over de manier waarop een samenleving verandert.

20
Q

Verzelfstandiging vs. verafhankelijking (paradox)

A

De verzelfstandiging neemt toe maar tegelijkertijd de verafhankelijking ook.

21
Q

Generalisering vs. pluralisering (paradox)

A

Veel wordt hetzelfde maar tegelijkertijd willen mensen niet dat bijvoorbeeld hun cultuur iets ‘basics’ is.

22
Q

Rationeel vs. emotioneel (paradox)

A

Mensen zijn rationele wezens en ontwikkelen handelsstrategieën, maar tegelijkertijd streven ze soms ook gewoon hun behoeftes na en handelen ze niet rationeel.

23
Q

Mechanische solidariteit

A

Emile Durkheim: arbeidsdeling waarbij iedereen dezelfde taak verricht

24
Q

Organische solidariteit

A

Emile Durkheim: arbeidsdeling waarbij iedereen een bepaalde taak verricht (taakdifferentiatie), waardoor iedereen afhankelijk van elkaar is.

25
Q

De blik van het conflict-paradigma op rationalisering

A

De nadruk ligt op het ontstaan van sociale ongelijkheid door het proces van rationalisering, doelrationeel handelen leidt tot een ongelijke verdeling van de welvaart en ongelijke verhoudingen in de samenleving.

26
Q

De blik van het rationele actor-paradigma op rationalisering

A

De nadruk ligt bij de theorie dat door de rationalisering actoren vaker/beter het proces kunnen beheersen om eigen doelen te bereiken. Doelrationeel handelen zorgt ervoor dat mensen hun gedrag afstemmen op de doelen die ze willen realiseren. (bijvoorbeeld bucketlists)

27
Q

Kanttekeningen bij modernisering (vorming + verhouding)

A

verlies van traditionele bindingen, individualiteit vs collectiviteit, afhankelijkheid van technologie, stress en verhoogde eisen, sociale ongelijkheid, bureaucratisering