MAW TW1 HS10 Flashcards

1
Q

Binding (hoofdconcept)

A

De relatie en onderlinge afhankelijkheden tussen mensen in een gezin of familie, tussen leden van een groep, in de maatschappij en op het niveau van de staat.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Sociale cohesie

A

Het aantal en de kwaliteit van de bindingen die mensen in een ruimer sociaal kader met elkaar hebben, het gevoel van een groep te zijn, lid te zijn van een gemeenschap, de mate van verantwoordelijkheid voor elkaars welzijn, en de mate waarin anderen daar ook een beroep op kunnen doen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Cultuuruniversalisme

A

Alle culturen zijn gebaseerd op dezelfde normen, waarden en basis.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Cultuurrelativisme

A

Het is afhankelijk van de eigen definitie van cultuur. Cultuur wordt in haar waarde gelaten, hoe verschillend die ook kan zijn van die van een ander.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Wat bindt de samenleving? (Essentialistisch)

A

Affectieve bindingen. Affectieve bindingen leiden tot een natie (hierdoor wordt de sociale cohesie verbeterd) en volgens de essentialistische visie zorgt dit voor staatsvorming. In deze staat of natie is men erg gericht op tradities en gedeelde geschiedenis.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Wat bindt de samenleving? (Modernistisch)

A

Politieke bindingen. Politieke bindingen leiden tot staatsvorming, men is alleen aan het land gebonden vanwege de gemeenschappelijke politiek, maar dit maakt hen ook een natie. (hierdoor wordt de sociale cohesie verbeterd)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Invented traditions

A

De modernisten kwamen met invented traditions om affectieve bindingen te bevorderen en zo een natie te vormen, hierdoor ontstaat een natiestaat.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Functionele identificatie

A

Men identificeert zich als allereerst met zijn of haar functie in de samenleving in plaats van bijvoorbeeld autochtoon of allochtoon.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Emotionele identificatie

A

Men identificeert zich als allereerst met de groep waar hij/zij voelt dat diegene thuishoort en zich goed voelt. “Het gevoel om erbij te horen”

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Normatieve identificatie

A

Men identificeert zich (waar mogelijk) als allereerst met zijn/haar normen en opvattingen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Hybride identificatie

A

Men identificeert zich op meerdere manieren tegelijk, het is dynamisch of meervoudig.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Het integratievraagstuk

A

Hoe leven mensen uit verschillende culturen samen in één samenleving? Welke uitdagingen en kansen ontstaan er wanneer nieuwkomers of minderheden zich aanpassen aan en deelnemen in de bestaande maatschappij. -> aandacht naar de nationale identiteit.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Neo-nationalistisch verzet

A

Een hedendaagse vorm van nationalistische beweging die zich verzet tegen globalisering, immigratie en liberaal-democratische ideeën.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Etnische concentratie (segregatie)

A

Mensen met één bepaalde etniciteit leven op één bepaalde plek bij elkaar of zo dichtbij mogelijk. Men blijft bij wat hij kent.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Transnationale identificatie

A

Mensen voelen zich verbonden met meerdere landen of culturen tegelijkertijd, in plaats van zich uitsluitend te identificeren met één nationale identiteit.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

De blik van het functionalisme-paradigma op binding(en)

A

Sociale cohesie is heel erg belangrijk in een samenleving, betrokkenheid en onderlinge verbondenheid houden de samenleving bij elkaar. Hoe ontstaat sociale cohesie en met welke indicatoren meet je dit?

17
Q

‘sociale cohesieprobleem’/ ‘ordeprobleem’

A

Theorie van functionalisten; hoe kan overheidsbeleid (onbedoeld) de sociale cohesie verzwakken?

18
Q

De blik van het conflict-paradigma op binding(en)

A

Er is sprake van groepsvorming en sociale cohesie door in- en uitsluitingsprocessen (-> conflict tussen haves en have-nots). Focus ligt op de geringe mate van sociale cohesie.

19
Q

Latente conflicten

A

Verborgen conflicten, conflicten die niet worden gezien.

20
Q

Manifeste conflicten

A

Zichtbare conflicten, conflicten die je kunt herkennen en niet worden verborgen.

21
Q

De blik van het sociaalconstructivisme-paradigma op binding(en)

A

Niet groepen maar het individuele handelen van personen ten opzichte van elkaar staan centraal. De nadruk ligt op de persoonlijkheid of identiteit van de actor en zijn identificaties. -> subjectieve opvattingen van de persoon.

22
Q

Multiple identity

A

Dynamische, wisselende en meervoudige identificatie van een persoon.

23
Q

De blik van het rationale actor-paradigma op binding(en)

A

Bindingen zijn ruilrelaties die mensen aangaan, zolang actoren baat hebben bij een binding blijft de binding in stand.

24
Q

Verandering (hoofdconcept)

A

Richting en tempo van ontwikkelingen in de samenleving en de (on)mogelijkheden deze te beïnvloeden.

25
Q

Globalisering

A

Het proces van uitbreiding en intensivering van contacten en afhankelijkheden over zeer grote afstanden en over landsgrenzen heen.