Maten van risico en associatie Flashcards
1
Q
Relatief risico
Relative risk = culimiteif incidentie ratio (CIR) en risk ratio
A
Het risico in de ene groep/het risico in andere groep
2
Q
Odds ratio
A
3
Q
Hazard ratio
A
4
Q
All-cause mortality
A
5
Q
Cause-specific mortality
A
6
Q
Likelihood ratio
A
7
Q
Relatieve risico reductie
A
8
Q
Absolute risico reductie
A
9
Q
Number needed to treat
A
10
Q
Number needed to harm
A
11
Q
Sensitiviteit
A
TP/(TP+TN)
12
Q
Specificiteit
A
TN/(FP+TN)
13
Q
Positief voorspellende waarde
A
TP/(TP+FN)
14
Q
Negatief voorspellende waarde
A
FP/(FP+TN)
15
Q
IRR (incidentie cijfer ratio)
A
Het aantal voorgevalen/fatalities delen door persoonsjaren (jaren wat ze gezamelijk geleefd hebben)