markt en overheid h3 Flashcards

1
Q

hoe bereken je de maximale winst en maximale omzet?

A
mo= 0 = maximale omzet
mo= mk = maximale winst
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

wat is oligopoilie?

A

er zijn enkele grote aanbieders

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

waarom zouden bedrijven andere bedrijven overnemen?

A

omdat er maar enkele aanbieders zijn heeft elke aanbieder een groot marktaandeel, en daardoor krijgen ze nog een groter markt aandeel

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

waarom zijn er niet meer aanbieders in de oligopolie markt?

A

er zijn toetredingsbarrieres, schaalvoordelen bv.
en verzonken kosten bv reclame.
octrooi en patent

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

monopolistische concurrentie, wat is dat?

A
veel aanbieders (concurrentie) --> toetreding barrières? wss niet
heterogeen product (monopolie) --> uniek, onderscheiden van de rest. (bv spijkerbroek, elke is anders maar er zijn er wel heel veel van.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Bij monopolistische concurrentie kunnen er kleine prijsverschillen zijn, maar grote niet, waarom?

A

niet te veel , dan gaan ze naar een ander toe

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

hoe kan een onderneming zoveel mogelijk winst bereiken ?

A
  • zo hoog mogelijke afzet
  • vergroten service
  • reclame maken
  • overname concurrentie
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

wat gaan ze doen als onderneming om winst te bereiken? 2 dingen?

A

concurreren of samenwerken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

waarop concurreer je?

A

prijs aanpassen:
1. prijs omlaag –> concurrentie prijs omlaag –> prijsoorlog
2. winnaars zien marktaandeel stijgen
3. prijsverlaging gaat ten koste van de winst –> faillisementen
productdifferentiatie:
1. heeft de voorkeur (nmr 3)
2. product word heterogeen en onderscheid zich
3. creeëren van eigen product en eigen afzetlijn (iPod - pocket)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

kan je met alle producten zelf de prijs bepalen (productdifferentiatie)

A

nee, bv iPhone en samsung. hoe duurder de iPhone word hoe meer mensen samsung aanschaffen en andersom

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

hoe doe je samenwerken?

A

bedrijven willen er voordeel van hebben, de overheid is erop tegen omdat die bang is dat de consument de dupe ervan word. (miss gaat de prijs wel omhoog)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Bij welke marktvorm is een kartel realistisch?

A

kartel is een samenwerking, bij oligopolie. als 2 oligopolies samenwerken zijn ze de grootste en bijna geen concurrentie dan, dus eig monopolie. maar dit gaat ten koste van het surplus. Consumenten en producenten surplus

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

surplus, wie gaan erop vooruit en wat gebeurt er?

A

de bedrijven gaan erop vooruit. het surplus volkomen concurrentie is groter dan surplus monopolie of oligopolie.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

hoe zorg je dat je goed samenwerkt?

A
  • afspaken mag niet volgens de wet, kartel is illegaal.
  • je kunt elkaar er dus niet op aanspreken als die zich niet aan de regels houd.
  • vaak zijn er geen afspraken maar de ‘grote’ bedrijven nemen vaak de eerste stap en de rest volgt. –> prijspolitiek –> gevangenen dilemma
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

gevangendilemma hoe?

A

is niet altijd de beste uitkomst, als pepsi zich aan de afspraak houd dan kan coca cola ervoor kiezen om dat wel of niet te doen….

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

welke marktvormen zijn er allemaal?

A

volledige mededinging (volkomen concurrentie , monopolistische concurrentie, oligopolie, monopolie

17
Q

1= volkomen concurrentie 2= monopolistische concurrentie 3= oligopolie 4= monopolie
vertel het aantal aanbieders

A
1= veel
2= veel
3= enkele
4= 1
18
Q

1= volkomen concurrentie 2= monopolistische concurrentie 3= oligopolie 4= monopolie
vetel het soort product

A
1= homogeen
2= heterogeen
3= heterogeen / homogeen
4= -
19
Q

1= volkomen concurrentie 2= monopolistische concurrentie 3= oligopolie 4= monopolie
vertel doorzichtigheid markt

A
1= goed
2= slecht
3= slecht
4= goed
20
Q

1= volkomen concurrentie 2= monopolistische concurrentie 3= oligopolie 4= monopolie
toetredingsmogelijkheid:

A
1= makkelijk
2= makkelijk
3= moeilijk
4= moeilijk
21
Q

1= volkomen concurrentie 2= monopolistische concurrentie 3= oligopolie 4= monopolie
invloed individuele aanbieder op de prijs

A
1= geen
2= beperkt
3= redelijk veel
4= veel