M4 Phrases Téléphonique - FR - NL Flashcards
A qui ai-je l’honneur (c’est qui à l’appareil) ?
Met wie heb ik de eer (met wie spreek ik)?
À qui ai-je l’honneur (c’est qui à l’appareil)?
Met wie spreek ik?
Avez-vous déjà des nouvelles de ma commande?
Heeft u al nieuws over mijn bestelling ?
C’est très aimable/gentil de votre part
Dat is zeer vriendelijk van u
C’est un numéro de portable
Is het een gsm nummer ?
C’est urgent?
Is het dringend?
Ce n’est pas grave.
Het is niet erg.
Cela doit être une erreur
Dat moet een vergissing zijn!
Cela vous conviendrait ?
Zou u dat passen ?
Comme convenu nous vous rappelons.
Zoals overeengekomen bellen we u terug.
Connaissez-vous le préfixe de Rennes?
Kent u het zonenummer van Rennes?
De quel numéro s’agit-il?
Om welk nummer gaat het?
De quoi s’agit-il?
Waarover gaat het?
De rien/il n’y a pas de quoi.
Graag gedaan.
En quoi puis-je vous aider?
Waar kan ik u mee helpen?
Est-ce qu’il a votre numéro ?
Heeft hij uw nummer?
Est-ce que nous pouvons reporter (remettre/renvoyer à une date ultérieure) le rendez-vous?
Kunnen we de afspraak uitstellen ?
Ici la secrétaire de Monsieur Rolin
Met de secretaresse van Dhr. Rolin.
Il décroche
Hij neemt de hoorn op.
Il est à l’étranger jusqu’à demain
Hij is in het buitenland tot morgen
Il est absent toute la journée
Hij is de hele dag afwezig
Il est en congé de maladie
Hij is in ziekteverlof
Il est en conversation
Hij is in gesprek.
Il est en réunion
Hij is in vergadering.