M4 les verbes impersonnels Flashcards
1
Q
Il pleut
A
Het regent
2
Q
Il neige
A
Het sneeuwt.
3
Q
Il fait froid
A
het is koud
4
Q
Il faut
A
Het is nodig/men moet …
5
Q
Il y a
A
er is/er zijn …
6
Q
il est important/nécessaire de
A
het is belangrijk/noodzakelijk om …
7
Q
il s’agit de
A
Het gaat over …
8
Q
Il vaut mieux
A
Het is beter om …
9
Q
Il suffit de
A
Het volstaat om …