lista de baladras: unidad 1-4 Flashcards
wat
qué
knap, mooi
quapo
zijn
ser
de secretaris/ secretaresse
el secretario/ la secretaria
belgisch
belga
jong
joven
aantrekkelijk
atractivo
de directeur/ directrice
el directoor/ la directora
van
de
in, op
en
de baas/ bazin
el jefe/ la jefa
ouder, op leeftijd
mayor
autoritair
autoritario
spaans
español
sympathiek
simpático
good
bueno
de dag
el día
de heer / de vrouw
el señor / la señora
de juffrouw
la señorita
maar
pero
wie
quién
u (beleefdheid)
usted
hoe
cómo
roepen, opbellen
llamar
heten
llamarse
werken
het werk
trabajar
el trabajo
hier
aquí
het bedrijf
la empresa
nieuw
nuevo
de bediende
el empleado/ la empleada
binnenkomen
entrar
hallo, goedendag
Hola!
aangenaam (bij voorstellen)
encantado
ik
yo
de vertegenwoordiger/ster
el / la representante
de waarheid
nietwaar?
la verdad
?verdad?
en
y
welk, wat
cuál
de functie
la función
uw/ zijn, haar
sy
de ingenieur
el ingeniero
de collega
el compañero / la compañera (de trabajo)
ja
si
ontwerpen
diseñar
de machine
la máquina
studeren
estudiar
veel
mucho
reizen
viajar
de buitenlander, het buitenland
buitenlands
el extranjero
extranjero
nemen
tomar
de koffie
el café
alleen (maar), slechts
solo
zenden, sturen
mandar
de brief
la carta
de telefoon
el teléfono
antwoorden, beantwoorden
contestar
ook
también
voorbereiden, klaarmaken
preparar
sterk
fuerte
kijken, bekijken
mirar
het curriculum vitae
el currículo
spreken
hablar
de taal (ook: de tong)
la lengua
kopen
comprar
de krant
el periódico
de vrouw
la mujer
intelligent
inteligente
welkom
welkom in Madrid
bienvenido/-a
bienvenido a Madrid
naar
a
Nederlands, Hollands
holandés
de fabriek
la fábrica
de student/e
el / la estudiante
oud
viejo
de man
el hombre
de wagen
el coche
de school
la escuela
de leraar / lerares
el profesor/ la profesora
bezoeken
visitar
de zieke
el enfermo
de dokter
el médico/ la médica
het eten
la comida
geven
dar
de les (ook: de klas)
la clase
lesgeven
dar clase
de mecanicien
el mecánico
de tolk
el / la intérprete
herstellen
reparar
de kok/ kokkin
el cocinero/ la cocinera
de fotograaf
de foto
el fotógrafo
la foto
de universiteit
la universidad
nemen, uitnemen
sacar
foto’s nemen
sacar fotos
verschillend
diferente
de specialist/e
el / la especialista
de artiest/e
el / la artista
België
Bélgica
met
con
Zuid-Amerikaans
sudamericano
dan
entonces
jouw
tu
de nationaliteit
la nacionalidad
wel, dus, dan
pues
bedankt, dank u
(muchas) gracias
Engels
inglés
Frans
francés
weinig
poco
een beetje
un poco (de)
Duits
alemán
het tijdschrift
la revista
de economie
la economía
moeilijk
difícil
interessant
interesante
waar
van waar
dónde
de dónde
de hoofdstad
la capital
als
si
hebben, bezitten
tener
de tijd (ook: het weer)
el tiempo
waarom
por qué
akkoord
de acuerdo
niets
nada
perfect
perfecto
naar beneden gaan, afdalen
bajar
het departement, de afdeling
el departamento
de boekhouding
la contabilidad
de boekhouder
el contable
vandaag
hoy
zijn, zich bevinden (ook: aanwezig zijn )
estar
voorbijgaan (ook: gebeuren)
pasar
de bibliotheek
la biblioteca
reeds, al
ya
alles
todo
de informatie
la información
nodig
necesario
voor, om
para
het boek
el libro
gebruiken
utilizar
jij
tú
vooral
sobre todo
technisch
técnico
er is / er zijn
hay
