lichaam Flashcards

1
Q

4 lagen wand spijsverteringsstelsel

A

1) epitheellaag = slijmvlieslaag
- delen zich vaak en worden snel vervangen
- vormen beschermende laag
- in deze laag zitten slijmproducerende cellen
- slijm laat voedsel makkelijker door spijsverteringskanaal glijden en beschermt wand
2) bindweefsellaag = bevat bloedvaten, lymfevaten en zenuwen
3) gladde spierlaag = met kring- en lengtespieren
–> zorgen voor beweging om voedselbrij verder in spijsverteringskanaal te duwen
4) buitenste laag = stevig bindweefsel, verstevigt orgaan

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Leg uit mondholte:

A
  • in mond voedsel mechanisch verK, mengen speeksel
  • speekselklieren = oor-, ondertongs-, en onderkaakspeekselklieren
  • per dag 1, 5 L speeksel
  • speeksel bevat enzym amylase = zorgt voor afbraak polysacharide en zetmeel
  • speeksel maakt voedselbrij vochtig zodat die via keelholte gemakkelijk naar beneden kan glijden in slokdarm
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

speeksel

A
  • per dag 1, 5 L speeksel
  • speeksel bevat enzym amylase = zorgt voor afbraak polysacharide en zetmeel
  • speeksel maakt voedselbrij vochtig zodat die via keelholte gemakkelijk naar beneden kan glijden in slokdarm
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

speekselklieren

A
  • speekselklieren = oor-, ondertongs-, en onderkaakspeekselklieren
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

keelholte

A

= farynx, ontvangt voedsel mondholte
= gezamenlijke doorgang voedsel, vlstoffen en lucht
= vormt kruispunt tussen mondholte, neusholte, slokdarm en strottenhoofd
- bij slikken sluit huig neusholte af en het strottenklepje sluit luchtpijp af waardoor de voedselbrij in de slokdarm terecht komt
- niet correct gebeurd? verslikken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

slokdarm

A
  • zit voedsel na slikken
    = 25 cm lange gespierde buis die v keelholte naar maag loopt
  • in slokdarm geen verteringsstoffen toegevoegd
    –> vertering gaat verder door amylase uit speeksel
  • voedsel beweegt K deel door Fz
  • G deel door karakteristieke, ritmische spierbewegingen v lengte- en kringspieren in wand slokdarm
    = peristaltiek
  • beweegt naar maag wanneer je ligt

1) door peristaltische bewegingen trekken spieren samen boven voedselbrij en ontspannen ze zich waar de voedselbrij zit
2) vervolgens trekken spieren samen waardoor voedselbrij verder opgeschuift
3) voedselbrij komt in maag

  • blijft korte tijd in slokdarm
  • voedsel gemm 9 seconden passering slokdarm
  • slokdarm bevat dwarsgestreept spierweefsel => antiperistaltische bewegingen nodig (braken)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

peristaltiek

A
  • G deel door karakteristieke, ritmische spierbewegingen v lengte- en kringspieren in wand slokdarm
    = peristaltiek
  • beweegt naar maag wanneer je ligt
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Leg de weg van in de slokdarm tot de maag uit

A

1) door peristaltische bewegingen trekken spieren samen boven voedselbrij en ontspannen ze zich waar de voedselbrij zit
2) vervolgens trekken spieren samen waardoor voedselbrij verder opgeschuift
3) voedselbrij komt in maag

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

maag

A

= kommavormig, gespierd orgaan dat zorgt voor tijdelijke opslag voedsel, productie maagzuur HCl
maagzuur = breekt micro-organismen af
- maag maakt enzymen aan die bepaalde voedingsstoffen helpen afbreken
- door spierbewegingen voedselbrij gemengd in maagsap
- spierbewegingen geven voedselbrij door 12-vingerige darm
- bovenaan en onderaan maag zit kringspier of sfincter
–> boven zorgt dat zure maaginhoud niet naar slokdarm gaat
–> onderaan zorgt dat maaginhoud in K hoeveelheden naar 12- vingerige darm gaan

epitheel v maagwand bevat instuipingen = maaggroefjes
–> zitten verschillende soorten kliercellen die klierproducten afgeven aan maagholte

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

maagzuur

A

maagzuur = breekt micro-organismen af

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

sfincter

A
  • bovenaan en onderaan maag zit kringspier of sfincter
    –> boven zorgt dat zure maaginhoud niet naar slokdarm gaat
    –> onderaan zorgt dat maaginhoud in K hoeveelheden naar 12- vingerige darm gaan
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

instuipingen

A
  • Epitheel v maagwand bevat instuipingen = maaggroefjes
    –> zitten verschillende soorten kliercellen die klierproducten afgeven aan maagholte
    1) slijmcellen productie slijm, slijm vormt beschermende laag op maagepitheel, zodat het niet beschadigd wordt tegen maagzuur en enzymen
    2) pariëtale cellen produceren maagzuur
    3) cellen die pepsinogeen produceren, komt in maagholte in cc met maagzuur = ontstaan pepsine = eiwit afbrekend enzym
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

dunne darm

A
  • door sfincter onderaan maag, binnenkomende maaginhoud in K hoeveelheden in 12- vingerige darm = 1ste deel darm
    = 6 m lang en diameter 3 cm
    1) twaalfvingerige darm = duodenum, sluit aan op maag, ong. 25 cm lang
  • uitmonden afvoergang alvleesklier en galblaas
    2) nuchtere darm = jejunum, 2,5 m lang
    3) kronkeldarm = ileum 3,5m

dunne darmwand vertoont plooien

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

twaalfvingerige darm

A

= duodenum, sluit aan op maag, ong. 25 cm lang
- uitmonden afvoergang alvleesklier en galblaas

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

nuchtere darm

A

= jejunum, 2,5 m lang

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

kronkeldarm

A

= ileum 3,5m

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

plooien dunne darmwand

A

1) darmvlokken of villi = zeer K vingervormige uitsteeksels
2) epitheelcellen darmvlokken hebben microscopische uitsteeksels = microvilli
- laag v microvilli op epitheelcellen = borstelzoom

  • opbouw zorgt voor vergroting darmopp 150-200 m³
18
Q

in darmholte

A
  • monden darmsapklieren uit, productie 1,8 l dagelijks darmsap
  • maakt ook peristaltische bewegingen voor voedselbrij te bewegen en vermenging darmsap
19
Q

in bindweefsel onder darmepitheel

A
  • ligt een bloedvat en een lymfevat die voedingsstoffen opneme
  • bloedhaarvaten vloeien samen tot leverpoortader
  • lymfehaarvat zal opgenomen deeltjes via grotere lymfevaten naar bloedbaan transporteren
20
Q

Alvleesklier

A

of pancreas = hier haalt de 12VD zijn verteringsstoffen uit
= langwerpig orgaan, gelegen in bovenbuik
- gemengde klier: endocrien en exocrien deel

21
Q

endocriene functie alvleesklier

A

ENDO
- produceert hormonen insuline en glucagon die afgegeven worden aan bloedbaan en glucoseconcentratie in evenwicht houden

22
Q

exocriene functie alvleesklier

A

EXO
- levert verteringsenzymen die via afvoergang worden afgegeven aan 12VD

23
Q

natriumwaterstofcarbonaat

A

natriumwaterstofcarbonaat: productie door alvleesklier, zorgt dat zure maaginhoud geneutraliseerd wordt

24
Q

lever

A

= roodbruin van kleur, rechts bovenaan in buikholte
- 1,5 kg grootste inwendige orgaan

25
Q

functies lever

A
  • ontgiften bloed
  • opslag energie in vorm glycogeen
  • vorming cholesterol
26
Q

functie gal in lever

A
  • gal wordt in lever geproduceerd en opgeslagen in galblaas en afgegeven 12VD
  • gal bevat galkleurstoffen die ontlasting geelbruine kleur geven
    galzouten
  • galzouten die ! zijn voor normale vertering v vetten
  • neutraliseren zure voedselbrij in dunne darm
27
Q

dikke darm

A

= volgt op dunne darm, 1,5 lang en diameter 7,5 cm
- worden geen enzymen meer afgegeven, maar wel slijm geproduceerd
- ook zoals in SD en DD peristaltische bewegingen om voedingsresten naar anus te duwen = feces = ontlasting

28
Q

indeling dikke darm

A

1) blinde darm = de zak waarin de darminhoud vanuit de kronkeldarm terecht kom
= caecum
- begint indikken darminhoud
- aan blinde darm wormvormig aanhangsel = appendix
2) karteldarm, wand dunner dan die v dunne d
= colon
- darmvlokken K en komen veel slijmcellen voor
- karteldarm bestaat uit opstijgend, dwarslopen, afdalend en S-vormig deel
3) endeldarm = rectum
- ontlasting wordt hier opgeslagen
- anus bestaat uit 2 kringspieren die uitgang afsluiten

29
Q

appendix

A

= wormvormig aanhangsel aan blinde darm

30
Q

feces

A

voedingsresten die naar anus geduwd worden
- 75% water, levende en dode bacteriën, onverteerbare voedingsstoffen zoals voedingsvezels en afgestoten darmwandcellen
waterig = diarree, zeer hard = constipatie

  • kleur bepaald door galkleurstoffen en voeding
31
Q

darmwandcellen

A
  • leven 5 tot 8 dagen en worden vervangen
32
Q

afbraak in mond

A
  • speekselklieren geven secretieproduct = speeksel af in mondholte
  • in speeksel zit enzym amylase
    –> versnelt afbraak zetmeel tot kortere ketens v glucosemoleculen, maltose en glucose
  • pH-optimum amylase = 7 in mondholte
  • hoe L voedsel in mond blijft hoe meer zetmeel al zal afgebroken zijn tot kortere ketens en hoe zoeter de smaak
  • afbraak zetmeel = hydrolysereactie
33
Q

afbraak maag

A

pH =2
- cellen maagwand produceren pepsinogeen dat in maagholte onder invloed v maagzuur omgezet wordt naar pepsine
- pepsine = endopeptidase dat eiwitten in stukken knipt ter hoogte v niet-buitenste aminozuren waardoor kortere ketens aminozuren, oligopeptiden, ontstaan

34
Q

afbraak dunne darm

A

gebeurt enzymatische afbraak eiwitten, sachariden en vetten door secretieproducten v alvleesklier en lever, en door enzymen v DD cellen

35
Q

secretieproducten alvleesklier

A
  • alvleeksklier of pancreatine bevat natriumwaterstofcarbonaat, die zure voedselbrij maag neutraliseert
    –> zorgt voor stijging pH 12VD = 8
  • door toevoeging NAHCO3 wijzigt pH naargelang plaats in DD
    –> enzymen kunnen met verschillend pH-optimum werkzaam zijn op eigen kenmerkende plaats
    in 12VD gaat vertering eiwitten verder met behulp trypsine en exopeptidasen

trypsine = endopeptidase en heeft zelfde werking pepsine, maar pH-O = 8

  • door werking endopeptidasen en exopeptidasen ontstaan er korte peptideketens v enkele aminozuren (oligopeptiden), ketens 2 aminozuren (dipeptide) en vrije aminozuren
36
Q

exopeptidasen

A

= enzymen die afbraak katalyseren aan uiteinde v polypeptideketen
- buitenste aminozuren v eiwit afgesplitst

37
Q

verdere vertering sachariden

A
  • hiervoor geeft alvleesklier amylase af
  • amylase breekt deels verteerde zetmeelketens verder af tot kortere ketens v glucosmoleculen
38
Q

vertering vetten

A
  • vind plaats onder invloed v lipase, dit is aanw in alvleeskliersap
    –> lipase breekt triglyceriden af tot glycerol en drie vrije vetzuren
39
Q

secretieproducten lever

A
  • voedsel bij 12VD, GB geeft gal af aan darm
    gal bevat galzouten = moleculen met hydrofiele kop en hydrofobe staart
  • hydrofobe staart lost op in vetdeeltjes die in voedsel aanw zijn
  • hydrofiele kop lost op in omringende water
    –> er ontstaan kleine vetdruppeltjes, omgeven door galzouten: de micellen = kunnen opgelost blijven in water errond

vet
- wordt in K druppeltjes verdeeld die opgelost blijven in water errond = emulgeren
- door verdeling K drup. groter ccopp tss vetdruppeltjes en enzym lipase, waardoor het beter verteerd kan worden

gal = basisch, pH-O v lipase bereikt wordt
- gal levert geen enzymen aan, helpt wel bij vertering lipiden

40
Q

emulgeren

A

vet wordt in K druppeltjes verdeeld en blijven opgelost in water errond

41
Q

secretieproducten DD

A

maltase breekt maltose in 2 glucosemoleculen

lactase aanw in darmsap, lactase breekt lactose af in glucose- en een galactosemolecule

sacharase, aangemaakt door darmcellen, splitst sacharose in glucose- en fructosemolecule

in DD cellen dipeptidase gevormd
- enzym splitst dipeptide in 2 losse aminozuren