Lexicale veranderingen Flashcards

1
Q

Neologisme

A

nieuwvorming van woorden door samenstelling van bestaande woorden

Voorbeeld: Brexit

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Back-formation (retrograde vorming)

A

Neologismen die worden gemaakt door het weglaten van voor- of achtervoegsels

Voorbeeld:
Een ‘raven’ was ooit enkelvoud, maar later is het enkelvoud ‘raaf’ ontstaan omdat het woord lijkt op een meervoudsvorm

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Blending (contaminatie) / portmanteau

A

Voorbeeld: motor + hotel = motel

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Borrowing (leenwoorden)

A

Voorbeeld: ‘garage’ uit het Frans

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Calque (leenvertaling)

A

Voorbeeld: mede + lijden letterlijk vertaald uit het Griekse sym + patheia

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Clipping (afkorting)

A

Voorbeeld: zonnebrand van zonnebrandcrème

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Combining forms (combinatievormen)

A

Voorbeeld: LAT ‘claustrum’ + GR ‘phobos’ -> claustrophobia

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Compound (compositum); 4 soorten noemen

A
  1. endocentrisch:
    NOUN + VERB (determinatief): breek + been -> brekebeen
    VERB + NOUN (regerend): wolk + krabber -> wolkenkrabber
  2. copulatief: Oostenrijk-Hongarije
  3. coordinerend: NOUN + NOUN: kind + soldaat -> kindsoldaat
  4. exocentrisch: ADJ + NOUN: redhead
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Conversion/Zero-Derivation (conversie)

A

Voorbeeld: We gaan ETEN -> het ETEN staat klaar (ww -> znw)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Derivation (afleiding)

A

werken + -zaam -> werkzaam

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Inherited Word (erfwoord)

A

Een woord wat DIRECT teruggaat op een woord uit een ouder stadium

Voorbeeld: Hand gaat terug naar het Oudduits; erfwoord. Garage komt vanuit het Frans, een Romaanse taal; leenwoord

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Euphemism (eufemisme)

A

Heengaan; sterven

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Folk etymology (volksetymologie)

A

Hamaca -> hangmat; verkeerd geïntepreteerd woord dat een eigen betekenis is gaat nkrijgen.

Weißbier -> Witbier. Weizen betekent ‘tarwe’ en niet ‘wit’

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Generalization (verbreding)

A

Viande > kalfsvlees > al het vlees

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Initialism (acronym)

A

PvdA, HEMA

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Light verb/ Dummy verb (licht werkwoord / dummy werkwoord)

A

Werkwoord wat niet met vol potentieel fungeert. ‘slapie doen’ heeft ‘doen’ niet een bijzondere toegevoegde waarde

17
Q

Melioration (meloriatie)

A

Een woord krijgt een ‘hogere’ betekenis;

Ridder < Ruiter; Is ‘edele’ gaan betekenen

18
Q

Metonym (metonymie)

A

‘De nieuwe Arnon Grunberg’ betekent niet de persoon zelf, maar gaat over het boek wat hij heeft geschreven

19
Q

Metaphor (metafoor)

A

Een zwijnenstal > rommel

20
Q

Nonce formation (ad-hoc formatie)

A

Een ‘nonsense’-woord wat in één specifieke situatie betekenis heeft.
‘Sonjabakkeren’ voor lijnen

21
Q

Pejoration (pejoratief)

A

Woord wat van betekenis is veranderd waardoor het een negatieve associatie heeft gekregen

‘Wijf’ betekende ooit ‘vrouw’, maar heeft een negatieve lading gekregen

Amelioratief is het tegenovergestelde hiervan

22
Q

Productivity (productiviteit)

A

Het vormen van nieuwe woorden, zoals über- prefix toevoegen aan woorden om een overtreffende trap te maken

23
Q

Reanalysis (heranalyse)

A

hamburger geheranalyseerd als ham + burger. Zodoende wordt -burger gebruikt om nieuwe woorden mee te maken als betekenis van dingen op een broodje

24
Q

Semantic Change (semantische verandering)

A

Awful <- ‘full of awe’, maar betekent nu ‘verschrikkelijk’

25
Q

Shift in markedness (verschuiving van gemarkeerdheid)

A

gemarkeerd > ongemarkeerd (specifieke betekenis > algemene betekenis)
‘cassière’ was origineel vrouwelijke vorm; wordt nu als neutraal beschouwd

ongemarkeerd > gemarkeerd (algemene betekenis > specifieke betekenis)
‘boer’ betekende eerst ‘bewoner’, maar is ‘agrariër’ gaan betekenen

26
Q

Specialisation/narrowing (specialisatie/vernauwing)

A

Mnl ‘see’ -> meer, zee. Tegenwoordig alleen ‘zee’

27
Q

Synecdoche
- totum pro parte
- pars pro toto

A

Vorm van metonymie waarbij een deel van iets het hele object omschrijft.
- Totum pro parte: ‘Amerika’ om de Verenigde Staten mee te omschrijven, en niet het hele continent

  • Pars pro toto: ‘Engeland’ om het Verenigd Koninkrijk mee te omschrijven, en niet alleen het gebied Engeland
28
Q

Taboo (taboe)

A

‘allochtoon’ is een taboe, en daarom wordt ‘persoon met migratie-achtergrond’ gebruikt