Levensloop - H1 Flashcards
1
Q
Consumptie
A
Producten die worden aangeschaft door de eindgebruiker
2
Q
Investeren
A
Goederen worden ingezet voor een productieproces
3
Q
Kapitaalgoederen
A
Goederen die worden gebruikt in een productieproces
4
Q
Alternatief aanwendbaar
A
Middelen die op meerdere manieren kunnen worden ingezet
5
Q
Schaarste
A
De spanning tussen oneindige behoefte en beperkte middelen
6
Q
Vrije goederen
A
Goederen waar je geen schaarse middelen voor hoeft op te geven
7
Q
Opofferingskosten
A
De waarde van het beste alternatief
8
Q
Budgetvergelijking
A
Alle combinaties die je maximaal van 2 producten kunt kopen
9
Q
Nominaal
A
Het budget is uitgedrukt in euro’s