Lettergroep C Flashcards
1
Q
een kaderlid
A
un cadre
2
Q
het kapitaal
A
le capital
3
Q
afstaan
A
céder
4
Q
een overdracht
A
une cession
5
Q
een werf
A
un chantier
6
Q
een keten
A
une chaîne
7
Q
een onderzoeker
A
un chercheur
8
Q
de omzet
A
le chiffre d’affaires
9
Q
de chemie
A
la chimie
10
Q
een chemicus
A
un/une chimiste
11
Q
de werkloosheid
A
le chômage
12
Q
een werkloze
A
un chômeur
13
Q
werkloos zijn
A
chômer
14
Q
de doelgroep
A
la cible
15
Q
mikken/focussen op
A
cibler
16
Q
een classificatie
A
une classification
17
Q
klasseren
A
classifier
18
Q
een klant
A
un client
19
Q
het cliënteel
A
la clientèle
20
Q
samenwerken
A
collaborer
21
Q
de handel
A
le commerce
22
Q
een handelaar
A
un commerçant
23
Q
op de markt brengen
A
commercialiser
24
Q
een bedrijf
A
une compagnie
25
een vaardigheid
une compétence
26
concurrentieel
compétitif/ve
27
het koopgedrag
le comportement d'achat
28
een boekhouder
un comptable
29
een rekening
un compte
30
het boekhouden
la comptabilité
31
concentreren
concentrer
32
de concentratie
la concentration
33
de concurrent
le concurrent
34
concureren
concurrencer
35
de concurrentie
la concurrence
36
de verpakking
le conditionnement
37
verpakken
conditionner
38
veroveren
conquérir
39
een veroveraar
un conquérant
40
de verovering
la conquête
41
een raad
un conseil
42
raad geven
conseiller
43
een verbruiker
un consommateur
44
een verbruik
une consommation
45
een voorschrift
une consigne
46
vormen
constituer
47
een fabrikant
un constructeur
48
een constructie
une construction
49
de controle
le contrôle
50
samenwerkern
coopérer
51
de samenwerking
la coopération
52
de geloofwaardigheid
la crédibilité
53
het krediet
le crédit
54
maken, stichten, oprichten
créer
55
een stichter
un créateur
56
een gat in de markt
un créneau
57
bewerken
cultiver
58
een berwerker
un cultivateur
59
een bewerking
un cultivation