Lesson 4 - Industry (words) Flashcards
1
Q
assembly line
A
lopende band (in een fabriek)
2
Q
availability
A
beschikbaarheid
3
Q
bankrupt
A
failliet
4
Q
to boast
A
opscheppen
5
Q
bolt
A
schroef
6
Q
brand (name)
A
merk(naam)
7
Q
closure
A
sluiting
8
Q
confirmation
A
bevestiging
9
Q
to consider
A
beschouwen als
10
Q
crane
A
hijskraan
11
Q
current
A
huidige
12
Q
decline
A
daling
13
Q
to determine
A
vaststellen
14
Q
elaborate
A
uitgebreid; gedetailleerd
15
Q
inventor
A
uitvinder
16
Q
manufacturer
A
producent
17
Q
to merge
A
samenvoegen
18
Q
mould
A
mal
19
Q
nut
A
moer
20
Q
to rival
A
wedijveren / concurreren met
21
Q
to ship
A
verzenden
22
Q
solid
A
vast; gestold
23
Q
supply and demand
A
vraag en aanbod
24
Q
to surpass
A
voorbijstreven
25
tremendous
ontzettend; verschrikkelijk
26
worker
arbeider
27
to be intended
bedoeld zijn
28
company
bedrijf
29
in addition
bovendien
30
detailed
gedetailleerd
31
estimated
geschatte
32
quantity
hoeveelheid
33
accurate
juist; nauwkeurig
34
quality
kwaliteit
35
to manage
leiden
36
delivery
levering
37
process
proces
38
to produce
produceren
39
edge
rand
40
fair
redelijk
41
condition
staat
42
successful
succesvol
43
invention
uitvinding
44
to remove
verwijderen
45
to collect
verzamelen
46
request
verzoek
47
vehicle
voertuig
48
former
voormalige
49
mainly
voornamelijk