Lesson 2 Nederlands-Engels Flashcards
1
Q
Afslag
A
turn
2
Q
boeken (van een reis of hotel bijvoorbeeld)
A
to book
3
Q
bromfiets
A
moped
4
Q
busje
A
van
5
Q
de stekker in het stopcontact steken
A
to plug in
6
Q
fietser
A
cyclist
7
Q
inhalen
A
to overtake
8
Q
metro
A
underground (ezelsbruggetje: ondergrondse, metro’s rijden onder de grond)
9
Q
parkeren
A
to park
10
Q
rijbewijs
A
driving licence
11
Q
rotonde
A
roundabout
12
Q
scooter
A
scooter
13
Q
slagen voor
A
to pass
14
Q
stopcontact
A
socket
15
Q
taxi
A
cab