LES3 Flashcards
1
Q
Smartphone camera
A
- Huidige smartphone cameras zijn van goede kwaliteit
2
Q
Compact camera
A
- Toestellen met vaste lens
- Voorzien van tal van geautomatiseerde functies
- Licht en compact
3
Q
Spiegelreflex camera
A
- De camera werkt met een spiegel die wegklapt tijdens het maken van een foto
4
Q
Middenformaat camera
A
- Beschikt over grotere sensor dan voorgaande modellen
- Groter dynamisch bereik -> kleiner scherptediepte
- Haarscherpe beelden in zowel donker als licht
- Meer detail, betere kleurweergave, geen zichtbare ruis
5
Q
Ragefinder camera
A
- ‘meetzoekcamera’
- zonder spiegel -> fotografeert geruisloos
- wordt gebruikt voor reportages en straat fotografie
- manuele bediening
6
Q
Action camera
A
- Krachtige toestellen
-> voorzien van fisheye of 360° optie
7
Q
Fotografie
A
- Vastleggen van licht
- Vastleggen van ideeën
- Vastleggen van inspiratie
8
Q
Capaciteit
A
- Uitgedrukt in megapixels
- Geeft de resolutie aan van camera
- Direct verband tussen MP en maximale afdrukgrote
9
Q
ISO-waarde
A
- Bepaald hoe gevoelig sensor moet reageren
- Hoe hoger de ISO-waarde -> hoe minder licht je nodig hebt
- Hoe hoger de ISO-waarde > hoe meer ruis je ziet bij slechte lichtomstandigheden
10
Q
Sluiterstijd
A
- Bepaalt hoe lang de sensor licht kan verzamelen
- Hoe korter de sluiter open is -> hoe kleiner de kans dat de foto bewogen is
- Korter open -> minder licht binnenkrijgen
- Deze snelheid wordt aangegeven in seconden
11
Q
Diafragma
A
- Bepaald hoe ver de lensopening open gaat
- Hoe verder hij open gaat -> hoe meer licht er naar binnen kan
- Wordt aangeduid met een diafragma getal (F-getal)
12
Q
Belichtingsdriehoek
A
- De juiste combinatie van:
-> ISO-waarde
-> Sluiterstijd
-> Diafragma
13
Q
Macro-lenzen
A
- Voor dichtij
14
Q
Tele-lenzen
A
- Voor heel ver weg
15
Q
Breedbeeld of groothoeklenzen
A
- Voor landschappen