Les verbes introducteur Flashcards
1
Q
Volhouden
A
soutenir
2
Q
bekennen
A
avouer
3
Q
instemmen, knikken
A
acquiescer
4
Q
verduidelijken
A
expliciter
5
Q
ondersteunen, bekrachtigen
A
appuyer
6
Q
aandringen, benadrukken
A
insister
7
Q
ter sprake brengen, oproepen
A
évoquer
8
Q
uiteenzetten, presenteren
A
exposer
9
Q
betwisten
A
contester
10
Q
weerleggen
A
réfuter
11
Q
zich verzetten tegen
A
s’élever contre
12
Q
vrezen, bang zijn voor
A
redouter
13
Q
betreuren, spijt hebben
A
déplorer
14
Q
zich zorgen maken over
A
s’inquiéter de
15
Q
toegeven
A
admettre
16
Q
twijfels of voorbehouden uiten
A
émettre des réserves